De afgeloopen zomer heeft zich gekenmerkt door eene buitengewone warmte en talrijke onweders, die zeer dikwerf gepaard gingen met geweldige hagelbuijen, welke hier en daar groote schade hebben aangerigt. Zoo vielen er—om slechts eenige door de nieuwspapieren medegedeelde voorbeelden te noemen—te Goes op den 11den Augustus hagelsteenen zoo groot als duiveneijeren, en van een half Ned. ons gewigt; te Nykerk bragt eene hagelbui, op den 30sten Augustus, aan den te veld staanden tabak eene schade aan, welke op niet minder dan 60,000 gulden begroot werd; ook te Utrecht werd, den 6den September, door eene hagelbui, waarbij hagelsteenen vielen tot van 20 Ned. strepen middellijns, op sommige punten, vooral in het noordelijkst gedeelte der stad, veel schade aangerigt.
Dit zamentreffen van groote luchtwarmte met het vallen van ijs uit de wolken is voorzeker opmerkelijk. Wel is waar hagelt het des winters ook, doch dan zijn de hagelsteenen altijd veel kleiner, en zelfs hebben sommige schrijvers, bepaaldelijk onder de Franschen, gemeend, dat de winterhagel iets anders is dan de zomerhagel en de eerste door eenen bijzonderen naam, dien van grésil, willen onderscheiden. Dit onderscheid nu, enkel gegrond op de grootte der hagelsteenen, schijnt minder aannemelijk; maar, hoe dit zij, de daadzaak, dat juist gedurende het heetste jaargetijde de grootste ijsklompen uit de lucht vallen, is onbetwijfelbaar.
Geheel hieraan beantwoordt de ervaring, dat zware hagelbuijen in de koude poolstreken uiterst zeldzaam zijn, terwijl zij daarentegen gedurende den zomer in de gematigde luchtstreek het veel-