Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/54

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 30 —

een opperarmbeen, met beenderen van den voorarm en der vingeren;—alle welke beenderen in elk opzigt, de grootte natuurlijk uitgezonderd, met die van onze gewone salamanders overeenkwamen. De beide beenderen, die bij het achterhoofd gezien worden, bleken nu tot den achtersten hoorn van het tongbeen te behooren. In één woord, het vermoeden van cuvier werd door dit onderzoek op de schitterendste wijze bevestigd, en de wetenschap, niet, de op ijdele veronderstellingen en bespiegelingen, maar de op eenvoudige en getrouwe waarneming der natuur gegronde wetenschap, telde eene zegepraal meer.

Het ontbreekt tegenwoordig in de geologische verzamelingen niet aan overblijfselen van dergelijke groote salamanders; sedert scheuchzer en amman zijn er meer gevonden, waaronder exemplaren, die veel vollediger zijn bewaard gebleven.—Reusachtig mag men ze met regt noemen, wanneer men ze vergelijkt met die salamandersoorten, welke thans in diezelfde gedeelten der aarde worden aangetroffen, waar men de overblijfselen der eerste vindt. De Europeesche watersalamander (Triton), een diertje, dat, wat deszelfs uitwendige gedaante betreft, veel op eene hagedis gelijkt, bereikt, zoo als reeds is aangemerkt, naauwelijks de lengte van zes Nederl. duim; de landsalamanders, die in hetzelfde werelddeel te huis behooren, zijn weinig grooter. Daarentegen is het gedeelte van het geraamte des grooten salamanders van Oeningen, dat tot de zonderlinge misvatting van scheuchzer aanleiding gaf, omstreeks vier palm lang, ofschoon er toch nog de staart aan ontbreekt. Men behoeft zich echter over dit aanmerkelijk verschil in grootte niet te verwonderen. Reusachtige grootte is eene der eigenaardigheden, door welke zich de dieren der vroegere tijdperken, de dieren der voorwereld, voor een groot gedeelte althans, onderscheidden. Dit is niet alleen het geval met die diersoorten, met welke er in dezen tijd geene overeenkomstige worden aangetroffen, maar ook met die, welke na verwant waren aan de thans levende. Om maar enkele voorbeelden te noemen, zoo bestonden er vroeger runderen en herten, verscheurende dieren van het katten- en hondengeslacht, olifanten, hagedissen en krokodillen, enz, die, ofschoon niet volkomen