— 153 —
zijn, en, door de netswijs zich vertakkende vezelen hunner wanden, tot de fraaiste mikroskopische voorwerpen behooren.
Nog veel sterker ontwikkelen zich de luchtwortelen bij sommige Palmen, en vooral bij vele Pandaneën. Uit den vaak zeer hoogen stam allengs naar beneden dalende, bereiken zij den bodem, en dringen daarin door, doch tevens heeft hierbij de merkwaardige omstandigheid plaats, dat, ten gevolge van den krachtigen groei der wortels aan hunne benedenwaarts gekeerde spits, en van den tegenstand dien de bodem aanbiedt, de geheele stam naar boven wordt opgeheven, zoodat zijn benedeneinde met den oorspronkelijken wortel eindelijk zich boven den grond bevindt, en hij alleen steunt op de van alle zijden neêrgedaalde luchtwortelen, die nu de verrigtingen van gewone wortelen op zich hebben genomen.
Doch inzonderheid zijn het sommige soorten van Vijgeboomen, die door de sterke ontwikkeling van luchtwortelen merkwaardig zijn. Het meest geldt dit van den Indischen Vijgenboom (Ficus indica) of Banyanboom. De luchtwortelen, welke hier hunnen oorsprong nemen uit de zich bijna horizontaal verbreidende takken, ondersteunen deze laatste, na den bodem bereikt te hebben, even als waren zij zoo vele zuilen onder een loofdak, en, daar de groei der takken gestadig voortgaat en tevens de vorming van nieuwe luchtwortelen, die, in den grond gedrongen, daaruit voedsel opnemen, zoo is de duur des levens van zulk eenen boom inderdaad geheel onbeperkt, en kan het ons niet verwonderen, wanneer reizigers ons verhalen,