— 239 —
mijnwerkers de onvoorzigtigheid, slechts eene bank van 1,20 el dikte tusschen de mijn en het water te laten staan.
De putten en galerijen zijn nu de onderaardsche werken, waardoor men de diep onder den grond gelegen mineralen bereikt. Die, welke moeten dienen om het mineraal te bereiken, worden meestal in het nevengesteente gemaakt (fig. 2), omdat men daardoor meer regelmatigheid aan de bewerking kan geven, hetgeen deze meer voordeelig doet zijn. De ouden maakten ze meest altijd in de laag of den gang zelf; hierdoor werden zij zeer onregelmatig, maar aan hen waren de middelen onbekend, waardoor men thans de rigting en dikte der lagen leert kennen. Zij moesten het mineraal als het ware in het blinde volgen.
Dikwijls worden de mineralen aangetroffen in de hellingen der