NATUURHISTORISCHE SCHETS
DER
SLANGEN,
IN HET BIJZONDER DER GIFTSLANGEN.
DOOR
Dr. A.W.M. van HASSELT.
I.
Onder de dieren des velds worden er geene gevonden, die in den loop der tijden zóó verschillend zijn beoordeeld, als de slangen; geene, omtrent welke zóó vele dwaalbegrippen hebben bestaan. In de dierenreeks betrekkelijk hoog geplaatst,—onder de gewervelden,—staan zij zeer laag in de schatting van den beschaafden mensch. Niet alzoo in vroegere eeuwen. Beurtelings zijn zij aangezien nu eens met eenen bijgeloovigen blik, dan eens met een oog van vergoding. Gewijde zoo wel als ongewijde schriften, de voorstellingen der verbeelding, en de gewrochten der kunst, getuigen daarvan om strijd. Of behoef ik te herinneren aan de wereld-slang der Noordsche Edda, die, volgens de oude Saga, onzen aardbol in hare onmetelijke kronkels omsluit? Of zal ik noodig hebben te spreken over de slang van apollo, over de Mozaïsche slang, of over het zinnebeeld van aesculaap? En wáár zou het einde zijn, wanneer ik gewagen wilde van al de beeldspraken en symbolen, waaraan de slang door prozaschrijvers en dichters, door schilders en beeldhouwers is dienstbaar gemaakt? Hier zien wij, in het beeld der furiën en wraakgodinnen, adders in plaats van lokken zich kronkelen om het hoofd. Daar beeldt men, welsprekend, de slang