Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/24

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 12 —

Eene tweede wijze van voortplanting is die door knoppen (fig. 8 A bij g), welke slechts bij weinige soorten voorkomt, inzonderheid bij de afdeeling der Vorticellinen en hier den lateren taksgewijzen zamenhang verklaart. Zij bestaat daarin, dat een klein gedeelte van het ligchaam naar buiten uitbot, meer en meer uitgroeit en zich allengs van liet moederdier afscheidt. In de hoofdzaak komt dus deze knopvorming met de zelfdeeling overeen.

In den laatsten tijd is men, vooral door de onderzoekingen van cohn, jules haime en stein nog op eene andere vermenigvuldigingswijze opmerkzaam geworden, namelijk die door zich binnen in de ligchaamsholte der diertjes (b.v. Loxodes Bursaria fig. 5 A) vormende kiemen, welke men eene inwendige knopvorming zoude kunnen noemen. Ware vruchtbare eijeren zijn het niet, want deze kunnen alleen door zamenwerking van twee geslachten ontstaan, en daarvan is bij de infusiedieren tot hiertoe geen spoor gevonden. Deze kiemen vormen zich echter in de ligchaamsholte zelve, en banen zich later eenen weg door de bekleedselen, hetzij door eene opening die slechts tijdelijk ontstaat en zich later weder sluit, of door dezelfde opening, waardoor ook de onverteerde spijsdeelen weder verwijderd worden.

Bij de Vorticellinen gaat aan deze inwendige kiem vorming, nog een ander verschijnsel vooraf. Zij omgeven zich namelijk, hetzij na zich van hunnen steel te hebben afgescheiden, of daarmede nog zamenhangende, met een hulsel, dat bij sommigen (fig. 8 B C) glad, bij anderen (fig. 8 F) van aanhangselen voorzien is, die nog eenen zeer verschillenden vorm kunnen hebben. Binnen in deze hulsels heeft dan de genoemde kiemvorming plaats, en het verdient hier bepaaldelijk opmerking, dat de diertjes in dezen toestand geheel verdroogen kunnen, zoodat zij gemakkelijk door de lucht kunnen worden rondgevoerd, zonder het vermogen te verliezen, om, in water gekomen, hunne levensvatbare kiemen naar buiten te doen treden. Somtijds echter gebeurt het, dat zich in zulke hulsels niet de gewone kiemen vormen, maar daaruit geheel andere veel kleinere infusiediertjes (fig. 8 E), omgeven van eene slijmige massa te voorschijn treden, diertjes die in vorm geheel overeenkomen met andere