Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/251

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 237 —

in elke seconde vordert, veroorzaakt luchtgolven van nog geen anderhalve ned. duim lengte. Deze laatste toon wordt echter in de muzijk niet gebruikt.

Zijn de trillingen van twee of meer snaren zoodanig, dat zij, hoe ongelijk van lengte zijnde, geregeld om de 2, 3 of 4 trillingen zamenvallen, dat is naar dezelfde zijde overbuigen, waardoor dan ook de bij haar behoorende luchtverdikkingen of verdunningen gelijktijdig plaats hebben, en elkanders werking versterken, zoo streelen deze toonen, gezamentlijk voortgebragt wordende, het oor nog meer dan enkele toonen. Wij noemen ze harmoniërend. Blijft dat zamentreffen der golven in tegendeel te lang uit, valt dat bij voorbeeld eerst om de 8 of 9 voor, dan vormen die toonen dissonanten; zij doen ons onaangenaam aan, en daar, waar ons gehoor, door kunstgrepen van den componist, door de niet zamenklinkende toonen of dissonanten als het ware wordt heen gesleurd, ontwaren wij altijd gebrek aan eenheid, iets, dat ons gevoel niet bevredigt.

Het behandelde heeft aangetoond dat, dewijl er nimmer eene volstrekte stilte om ons heen heerscht, er derhalve door de geheele ons omringende natuur eene onafgebrokene trilling in onze gehoorwerktuigen, en hierdoor eene gestadige werkzaamheid in het zenuwstelsel, voortgebragt wordt, al zijn dan ook die trillingen dikwerf te zwak, om in ons tot bewustheid gebragt te worden. Wij herhalen het, ook hier bestaat er dus nimmer rust. In het nachtelijk uur is, evenmin als op den dag, alle geluid volstrekt afwezig. Zoowel bij nacht als bij dag verhoogen de geluiden de werkzaamheid der zenuwen van den wakenden mensch; en dat zij tevens in eene hooge mate het vermogen bezitten, om den soms sluimerenden geest, die in de zenuwen zoowel de uitvoersters van zijn' wil, als de oorzaak zijner eigene gewaarwordingen en voorstellingen vindt, tot opgewektheid te stemmen, zal zeker ieder bij ondervinding bekend zijn.

Wij zullen thans de beschouwing der luchtgolven, en met haar het gebied der toonen, verlaten, om ons nog eenige oogenblikken met eene andere soort van trillingen of golven bezig te houden. Wij treden hierbij op het gebied der vooronderstellingen; maar alles, wat wij met de zinnen in het hier bedoelde opzigt mogen