— 17 —
en den duim ingeklemde vliesje van de oppervlakte af te trekken. In deze rigting, dat is dus van bovenop gezien, bestaat zulk eene opperhuid uit onregelmatige zeshoekige cellen, met tamelijk dikke wanden, die hier en daar plaatselijke verdunningen (in de kunstspraak "stippelkanaaltjes" geheten) bezitten. De gedaante verschilt echter bij de onderscheidene planten, inzonderheid wat de lengte der cellen, in verhouding tot hare breedte betreft, terwijl ook het maaksel der wanden niet steeds hetzelfde is. Een gewigtiger verschil levert de al of niet tegenwoordigheid van huidmondjes op, dat is van min of meer halvemaansvormige, met de holle zijden naar elkander toegekeerde cellen, die eene opene spleet begrenzen, en tusschen de overige cellen verspreid staan. Deze huidmondjes ontbreken nimmer aan de opperhuid der bladeren, althans van die der onderste bladvlakte, maar in de opperhuid des stengels en der jeugdige takken worden zij dikwerf gemist, waarvan de vlierboom een voorbeeld levert. Zij staan overigens in geene betrekking tot het eigenlijke onderwerp, dat ons hier bezig houdt, zoodat wij met hunne korte vermelding kunnen volstaan.
Ten einde het maaksel en de gedaante der kleine voorwerpen, die wij door het mikroskoop waarnemen, goed te leeren kennen, is eene hoofdvoorwaarde, dat men hen in onderscheidene rigtingen beschouwt. Dit blijkt dadelijk wanneer wij van denzelfden jeugdigen vliertak, waarvan wij zoo even de door aftrekking verkregen opperhuid beschreven, eene zeer dunne met een scherp scheermes vervaardigde dwarse doorsnede onder het mikroskoop brengen.
Fig. 2 Wij hebben hier alleen te doen met de buitenste cellenlagen, en een zeer klein gedeelte van deze zijn dan ook slechts in fig. 2 afgebeeld. De bovenste cellenrij a b c d stelt nu eenige dwars doorgesneden cellen der opperhuid voor, die thans blijken, in deze rigting gezien, eene min of meer afgeronde vierkante gedaante te hebben, terwijl men de