Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/447

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 37 —

larven van deze bekende amphibiën, kleine hagedissen, vele waterinsekten heb ik ze zien nuttigen, doch tot nu toe geene plant. Een paar, dat overwinterde, gebruikte niets, doch stierf vroeg in 't voorjaar. Lyonet zag er onder het ijs sterven.

Onder de belangrijkste levensverrigtingen behoort voorzeker de ademhaling, dat is, de stofwisseling tusschen dampkringslucht en het voedings vocht door organische vliezen. Waarschijnlijk ontbreekt zij bij geen dier geheel en al; al wat leeft, ademt, zou men zelfs in ruimeren zin mogen zeggen. En geene soort van verblijf belet deze verrigting in de natuur geheel. In het heldere water van de beek, in de diepten der zee, in het drabbige moeras, in de bewoonbare korst der aarde, overal ademen levende wezens, ten koste van dezelfde lucht, die den aardbol als een doorluchtig en doorschijnend kleed omhult.

Het behoort dus niet in de laatste plaats tot de kennis van het leven eens diers, om te weten waar en hoe het zich adem verschaft. Onze tor levert een voorbeeld, hoe noodig het is, in bijzonderheden tot deze kennis door te dringen.

Men weet, dat de dieren, die in het water leven, op twee manieren adem kunnen halen. Zij doen dit òf in het water òf aan de oppervlakte daarvan. In het eerste geval komt de verrigting tot stand door inwerking van de in het water opgeloste lucht op de kieuwen (b.v. bij visschen) of hiermede vergelijkbare organen; in het laatste geval wordt de gewone dampkringslucht in de longen (b.v. bij bruinvisschen) of in luchtbuizen, zoo als bij de waterinsekten, opgenomen. De tor, waarover wij spreken, ademt, even als vele anderen, op de laatstgenoemde wijze. Maar hoe doen onze diertjes dit?

Het is noodig, dat wij vooraf een woord zeggen over de rangschikking van de beide soorten van watertorren, waarover wij handelen. Zij behoorden, volgens linnaeus, met vele anderen, tot één geslacht, Dytiscus (Dyticus geoffr.), Duikelaar genaamd. In ons vaderland komen, onder anderen, Dytiscus marginalis en Roeselii voor, die in grootte tot de pikzwarte naderen. Zij leiden ook in menig opzigt dezelfde leefwijze. Doch bij naauwkeurig verge-