Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/670

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 260 —

kometen, die allen regtloopend zijn, hebben de banen van vijf hellingen van slechts 3° tot 13°. Alleen bij de komeet van brorsen bedraagt zij 31°. In het algemeen mag men dus stellen, dat de kometen, wier banen het meest naderen tot het vlak van den zonaequator, doorgaans ook in gelijken zin als de planeten rondom de zon draaijen, en dit leidt tot het vermoeden, dat er onder de kometen vele zijn, die met de planeten eenen gemeenschappelijken oorsprong hebben gehad. De mogelijkheid toch, dat de kometen ontstaan zijn in de verst verwijderde gedeelten van den gasbol, en dat zij daarom uit de minst voor verdigting vatbare stoffen bestaan, laat zich geenszins ontkennen. Hiermede schijnen, wel is waar, de binnenkometen in strijd te zijn, doch deze strijd vervalt door aan te nemen, dat de kometen, welke thans op haren versten afstand van de zon nog binnen de Neptunusbaan blijven, vroeger daar buiten gelegen waren. Op tweederlei wijze kan men, uitgaande van werkelijk waargenomen feiten, de verandering van buitenkometen in binnenkometen verklaren. Vooreerst is het genoeg bekend hoe groote veranderingen de loopbanen der kometen, uithoofde van de geringheid harer massa, door den invloed der planeten ondergaan, in welker nabijheid zij komen. Beroemd is ten dien aanzien het voorbeeld van de Lexellsche komeet, welke eenmaal eene binnenkomeet was, met eenen omloopstijd van slechts vijf en een halfjaar, maar in 1767 en 1779 zoo nabij het Jupitersstelsel kwam, dat de baan eenen geheel anderen vorm aannam en de omloopstijd geheel veranderd werd. Het is derhalve geenszins onwaarschijnlijk, dat ook de tegenwoordige binnenkometen eenmaal door eene dergelijke storing uit hare vroegere banen zijn gerukt.

Maar ten tweede hebben de waarnemingen van de komeet van encke geleerd, dat haar baan al korter en korter wordt, en dat zij gevolgelijk de zon, in de rigting eener gewondene spiraallijn, meer en meer nadert. Men heeft dit verschijnsel verklaard door den wederstand, dien de komeet ondervindt bij hare doorklieving van den het heelal vullenden ether, waarbij de vraag oprijst, of die ether, door welks trillingen wij kennis krijgen van de aanwezigheid der verst verwijderde hemellichten, wel iets anders is dan het laatste en