Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/677

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

DE MELODIE DER PLANTEN.

DOOR

F.W. VAN EEDEN.

 

 

Wanneer eene gevoelvolle muziek ons gemoed uit zijne sluimering wekt, onze verbeelding aanvuurt, ons het gewone, het alledaagsche doet vergeten, en ons uit het proza, dat ons omringt, in eenen meer fantastischen kring van denkbeelden voert, dan herleeft in ons, hoe gekunsteld wij ook door den maatschappelijken vorm onzes levens geworden zijn, de verlorene kinderzin, de genietende onschuld van het paradijs onzer jeugd. Voor eenige oogenblikken althans worden wij dan weêr kinderen, eenvoudige naïve kinderen. De droomen en idealen van lang vervlogene dagen bezielen ons weer en smelten ineen met de nieuwe droomen en idealen, die ons eene lagchende toekomst voorspiegelen. Wij redeneren niet meer, maar gevoelen; wij worden beheerscht door den indruk.

Zoo staat ook het kind bij zijne eerste kennismaking met de buitenwereld onder de magt van verschillende indrukken; zoo is de natuur hem eene muziek, waarvan het nog wel zeer weinig begrijpt, maar in wier zachte toonen het zich behagelijk en gelukkig gevoelt, bij wier bulderen en loeijen het zich angstig aan den schoot der moeder vastklemt. Een oppervlakkige aanblik is zijne geheele natuurbeschouwing en de sterkste indrukken treffen hem het eerst. Zoo wordt het kind ook het eerst aangetrokken door die melodie der natuur, welke wij kleuren noemen.

De vatbaarheid van ons gevoel voor het schoone doet zich in hare eerste ruwheid voor in het aanschouwen en bewonderen der kleuren. Zoo schept het kind welbehagen in bonte beeldjes en gekleurde prenten, in het morgen- en avondrood en in schitterende bloemen; zoo tatoeëren de kinderlijke Zuidzee-eilanders zich het