— 101 —
maar, een donker glas genomen hebbende, van de juist gepaste ondoorschijnendheid, zag ik de planeet als een zeer klein, doch fraai begrensd half-maantje. Ten einde mij te vrijwaren van misleiding draaide ik het glas in verschillende rigtingen en gebruikte ook verscheidene andere glazen, maar altijd met dezelfde uitkomst. Mogelijk is het dat Venus ook op die wijze in Engeland en elders kan worden gezien, maar ik heb nimmer van eene zoodanige proefneming gehoord."
Verders deelt de schrijver van dezen brief,—die, gelijk uit eene daarin voorkomende zinsnede blijkt, gedurende verscheidene jaren de leerling geweest is van professor olmsted te New Haven en aldaar en later gelegenheid gehad heeft zijne oogen te oefenen tot het doen van dergelijke waarnemingen,—nog verscheidene andere voorbeelden mede van moeijelijk onderscheidbare voorwerpen aan den hemel, inzonderheid van eenige dubbelsterren, b.v. 4 en 5 ε Lyrae, α Librae,. δ Cephei, (de laatste twijfelachtig), die hij in dit zoo gunstig klimaat met bloote oogen onderscheiden kon. Doch de boven medegedeelde feiten zijn meer dan voldoende om de praktische beoefenaars der sterrekunde onder onze lezers reeds te doen watertanden, en de vrees te regtvaardigen, dat, indien het eenmaal den Schach ven Perzie believen mogt te Oroomiah eene sterrewacht op te rigten, deze weldra hare minder door het klimaat begunstigde Europeesche zuster-inrigtingen geheel zal overschaduwen, daar het althans bij gelijkheid van persoonlijke talenten en even vermogende werktuigen, eene wanhopige poging mag heeten voor observatoriën in eene nevelachtige luchtstreek als die van het noordelijk en midden-gedeelte van ons werelddeel, waar zoo weinige heldere nachten den waarnemer begunstigen, de mededinging vol te houden met eene sterrewacht, geplaatst onder zoo gunstige omstandigheden als Oroomiah aanbiedt.
Echter moeten wij hier bijvoegen, dat ook zelfs in Europa de manen van Jupiter somwijlen met het bloote oog gezien zijn, gelijk reeds aan musschenbroek (Introcl. ad philos. natur. II. p. 773) bekend was, terwijl volgens von humboldt (Kosmos III. p. 113) in 1837 te Breslau een kleêrmaker stierf, die de Jupitersmanen bij