Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/19

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 7 —

sterke trekken onderscheiden menschenras bewoond wordt. Zoo is het in Oostelijk Azië, zoo in Zuid-Afrika, zoo in Midden-Afrika, zoo in den Zuid-Aziatischen Archipel, zoo op Nieuw-Holland, zoo in Amerika, in 't kort, overal. Aan den Noordpool, waar de Oude en Nieuwe wereld, als bij uitzondering, eenige diersoorten gemeen hebben, vindt men, ook bij uitzondering, hetzelfde menschenras. Neemt men nu voor de dieren overal onderscheidene scheppingsmiddenpunten aan, (en men kan niet anders dan deze aannemen), dan is men wel genoodzaakt om, volgens eene gezonde analogie, die ook voor de menschen aan te nemen. Doet men dit niet, en blijft men beweren, dat alle menschenstammen wijzigingen zijn van ééne oorspronkelijke menschensoort, en dat zij van één enkel menschenpaar afstammen, dan kan men, om zich gelijk te blijven, er ook niets tegen hebben, dat b.v. de verschillende rhinoceros-soorten slechts door verschil van klimaat en voedsel voortgebragte wijzigingen zijn van ééne enkele rhinoceros-soort,—maar dan komt men ook regtstreeks tot de ontwikkelings-theorie van lamarck, zoo algemeen bekend geworden door de Sporen van de natuurlijke geschiedenis der schepping.

 

 

De voorstanders van de eenheid des menschelijken geslachts beweren desniettemin, dat de menschen zich uit één enkel scheppingsmiddenpunt, hetgeen meestal in Azië geplaatst wordt, over de geheele aarde hebben verspreid, en dat het verschil, dat wij thans tusschen de onderscheidene menschenstammen waarnemen, langzamerhand ontstaan is, ten gevolge van het verschil van klimaat, voedsel, levenswijze enz., dat van die verspreiding het noodzakelijk gevolg was. Daartegenover staat de bewering van hunne tegenstanders, dat de verschillende menschenstammen die thans de verschillende streken der aarde bewonen, op weinige uitzonderingen na daar altijd gewoond hebben, dus niet van elders daar gekomen zijn; en, hetgeen niet minder gewigtig is, dat zij altijd, van de vroegste tijden af, dezelfde ligchamelijke eigenschappen bezeten hebben, die zij thans bezitten, zoodat van eene wijziging dier eigen-