Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/310

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

ZEVENHONDERDJARIGE ORANJEBOOMEN.

 

 

Onlangs was men te Parijs in den tuin der Tuileriën bezig, de groote kuipen te herstellen, waarin de oranjeboomen staan. Bij die gelegenheid bleek het, uit eenige te voorschijn komende opschriften, dat deze boomen eenen buitengewoon hoogen ouderdom hebben. Verscheidene zijn bij de zevenhonderd jaren en de jongste minstens driehonderd jaren oud. Alle twintig jaren wordt in iedere kuip de aarde door andere vervangen. In de eerste drie jaren na deze verpoting kwijnen de boomen wel is waar eenigzins, doch weldra erlangen zij weder versche krachten, en bloeijen zij des te rijkelijker. Men meent, dat het vooral aan deze tijdelijke verwisseling des bodems moet worden toegeschreven, dat zij eenen zoo hoogen ouderdom bereikt hebben. (Botan. Zeit. 1852. s. 24.)

 
 


 

DE BOOM-PIOEN.

 

 

Volgens de berigten, door den Engelschen reiziger fortune uit China over deze fraaiste van alle onze Pioenen medegebragt, bereikt dit gewas in de tuinen der Mandarijnen dikwijls eene aanzienlijke grootte. In de omstreken van Shang-haï staat eene boompioen, welke jaarlijks 300—400 bloemen geeft. Zoodra zij in bloei is, wordt zij zorgvuldig door een linnen bekleedsel voor den fellen zonneschijn beschut, in welk geval hare bloemen vrij lang stand houden. Het is de Paeonia arborea van eenige, of de P. Moutan van andere schrijvers; de laatste naam is afkomstig van den naam Moutanwha, die door de Chinezen daaraan gegeven wordt.