Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/431

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
9
DER SPINNEN.

Veeltijds bolvormig, of meer eirond, is hij nu eens langwerpig en dan weder vierkant, en vindt men er bovendien, die, als het ware, met kegelvormige hoeken, of kantige uitsteeksels, zelfs velen die met stekels of doornen, van de wonderlijkste gedaante, zijn voorzien. Eenige zijn slechts weinig of niet behaard. De meeste zijn dit in hooge mate. Hare kleur is dikwijls in overeenstemming met hare gewone verblijfplaatsen. Die welke in de vrije natuur, in bosch en veld leven, zijn meer kleurig en meer overeenstemmend met het groen der bladen en het rood en geel der bloemen. Zij, die zich ophouden in de spleten van muren en woningen, zijn dikwijls bruin of vaal. Diegene, welke haar verblijf houden op of in den grond, zijn veeltijds zwart. Zoowel de haren als de huid kunnen met deze kleuren bedeeld zijn in de veelsoortigste teekeningen of schakeringen, welke, vooral bij bezigtiging met het vergrootglas, mij en anderen welke ik haar vertoonde, de levendigste belangstelling in hare regelmatige en schoone figuren inboezemde, zoodanig, dat zelfs hare ergste vijanden bekennen moesten, dat toch niet alle spinnen den naam van "afzigtelijk" te regt dragen, maar integendeel, gelijk de leliën des velds, levende getuigen zijn van de pracht, waarmede de Schepper de meeste zijner natuurvoortbrengselen heeft uitgedoscht.

Haar levensduur is kort; zeer velen leven niet langer dan een jaar. Anderen brengen den winter in eene soort van winterslaap of verstijving door, en gaan dan haar tweede, of meer levensjaren in. Walckenaer heeft zich van één Europeesche soort overtuigd, dat deze ten minste vijf jaren leven kan. Eene jonge dame bewaarde eene zwarte huisspin, welke zij op eene verwonderlijke wijze had gedresseerd, meer dan vier jaren in een fleschje. Niet alle verstijven of bezwijken in de winterkoude. Van verscheidene soorten en geslachten is het bekend, dat zij vele graden vorst kunnen verduren. Eenige, de aardspinnen, begeven zich alsdan meer of minder diep in den bodem. In de warmte voegen ze zich intusschen veel beter; doch de maanden, waarin ze, bij ons te lande, zeer welig tieren, zijn die van den nazomer en herfst.

Ofschoon de spinnen vlijtige jagers zijn, en men haar vaak met de grootste begeerigheid op hare prooi ziet aanvallen, ofschoon