Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/479

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
57
OVER DE DOODE ZEE.

verdunde lucht met zijne vleugels. De zon goot hare gloeijende stralen op het geheimzinnig element uit, waarop wij dreven, en hetwelk alleen van alle werken des Scheppers geen levend wezen in zich draagt."[1]. "Aan deze zee stemt de gedachte aan den dood geheel overeen met de atmosfeer en het geheele tooneel. Hier viel het ons zwaar, ons van de gedachte los te maken, dat er niets dan dood in de wereld was en dat wij de eenige levenden waren.

De dood is hier, de dood is daar.
't Is dood, al wat men ziet[2]."

Zoo is het uitwendige voorkomen der Doode zee.

 

II.

 

Over de natuurlijke gesteldheid van het water der Doode zee.

 

In de eerste plaats trekt het ongemeene specifieke gewigt van het water en de daarmede verbondene sterke draagkracht onze opmerking. Lynch vond bij eene naauwkeurige vergelijking van dit water met dat van den Atlantischen oceaan, dat dat van het laatste, zoo men gedestilleerd water als éénheid aanneemt, 1,02 bedroeg, terwijl het eerste een sp. gew. had van 1,13; volgens anderen is dit nog veel aanmerkelijker. Het water der Doode zee loste slechts 111, dat van den Atlantischen oceaan 16 en gedestilleerd water 517 van zijn gewigt aan zout op[3]. Deze zwaarte van het water wordt veroorzaakt door de groote hoeveelheid daarin opgeloste zouten, inzonderheid die van magnesia en soda. Maar dit specifiek gewigt schijnt niet in alle jaargetijden en op alle plekken gelijk te zijn. Als de zee des winters door regenvloeden en door de wateren des Jordaans en der daarin uitstroomende beeken 10 tot 15 voeten hooger wast, zijn natuurlijk hare wateren meer verdund dan in den herfst, als zij maanden lang aan eene sterke uitdamping onder eene brandende zon zijn blootgesteld geweest.


  1. Lynch, p. 191.
  2. Lynch, p. 199.
  3. Lynch, p. 235.