Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/624

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
198
OVER HET ONWEDER.

vereenigen zich door de voortduring van het lichtbeeld tot een geheel, en geven ons het begrip van een' voortloopenden straal. De onregelmatige of zaagswijze loop van den straal zal hoogstwaarschijnlijk aan de ongelijke digtheid van de lucht, en, naar het mij voorkomt, ook aan het betere geleidingsvermogen van sommige wolkgedeelten, misschien ook aan eenen gewijzigden toestand van elektriciteit moeten toegeschreven worden. Deze stralen hebben somtijds eene groote lengte, die mijlen kan bedragen, zooals door onderscheidene waarnemers op hooge bergen, boven de buijen verheven, is opgemerkt.

De kleur der bliksemstralen is verschillend, 't geen schijnt af te hangen van de digtheid der luchtlagen waardoor zij zich bewegen. In dunne of ijle lucht gaat de kleur naar het purperachtige over, bij dikkere lucht helt zij meer over naar het blaauwachtig wit.

Men kan met onze gewone elektriseermachines deze kleursveranderingen bij veranderde digtheid der lucht, in het zoogenaamde philosophische ei, zeer schoon en treffend aanwijzen, en de zaagvormige loop der electrische vonken laat zich ook bij het verspringen van de vonk uit den conductor op de hand, of ander goed geleidend voorwerp gereedelijk opmerken.

Geheel verschillend van deze stralen vertoonen zich de zoogenaamde weerlichten aan ons oog, die in de tweede klasse van arago behooren. Zij kunnen des zomers tegen het vallen van den avond, of in den voornacht bij honderden aan den hemel worden gezien, en schijnen zich alleen tot de wolken te bepalen, waarvan zij breede gedeelten kunnen verlichten. Uit hunnen naam schijnt te moeten worden opgemaakt, dat zij uit teruggekaatst licht van stralen der eerste soort bestaan, zoodat bijv. een waarnemer, met het oog naar het westen gerigt, als weerlichten de vurige stralen ziet, die in eene donderbui in het oosten schitteren. Voor dit vermoeden pleiten vele waarnemingen; zoo als bijv. om een paar voorbeelden te noemen, die van de saussure en howard.

De saussure zag in den nacht van 11 Julij 1783 op den Grimsel eenige weerlichten in de rigting tegen over Genève, zonder eenig geluid te hooren. Later bleek het dat juist op denzelfden tijd een hevig onweder te Genève had gewoed.