Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/700

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
274
DE DOOD, PHYSIOLOGISCH BESCHOUWD.

als eene op geen aannemelijken grond berustende aanmatiging ten stelligste te moeten afwijzen. Even gaarne gun ik hem het heerlijke en hartverheffende uitzigt op eene onsterfelijkheid, die dáárin bestaat, dat de stof van zijn ligchaam na zijnen dood een deel zal uitmaken van de levende wormen die dat ligchaam verteren, en van het levende gras dat op zijn graf zal groeijen, en van de levende dieren welke die wormen en dat gras zullen eten, en misschien ook nog wel eens voor een gedeelte van een mensch. Maar ik vind,—en ik geloof dat de meesten mijner lezers dit met mij zullen vinden,—ik vind, hoezeer ik ook dien altijddurenden stofomloop in de natuur bewonder, in dát vooruitzigt geene de minste bekoorlijkheid, en verheug mij, dat ik nog de overtuiging mag blijven koesteren, dat de dood des ligchaams voor den mensch geene vernietiging is van zijn geheele wezen, maar dat het sterven voor 's menschen eigenlijk ik, voor zijne zich-zelf bewuste persoonlijkheid, voor zijne ziel in één woord, slechts den overgang uitmaakt tot eene andere wijze van voortbestaan, waar hij de gelegenheid zal vinden zijnen aanleg verder te ontwikkelen, en daardoor in al naauwere en naauwere gemeenschap te treden met zijnen Hemelschen Vader, die hem geschapen heeft naar Zijn beeld.