Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/803

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
373
NOG EEN WOORD OVER DE

vooral van het gelaat, waaraan twee lijnen, de eene langs het voorhoofd en de neus benedenwaarts getrokken, de andere langs de kin en den mond opwaarts gaande, nagenoeg eenen regten hoek maken. Ten tweede de kleinheid van het hoofd in al zijne afmetingen. Dit valt bij de beschouwing der afbeeldingen minder in het oog, deels, wat den schedel betreft, wegens het overvloedige haar, deels omdat de afbeeldingen zelve verkleind zijn en derhalve de maatstaf ontbreekt, waarbij men gewoon is de grootte van het hoofd te vergelijken. Die maatstaf namelijk is de lengte van het overige ligchaam. Nu weet elk, dat het hoofd bij kinderen in verhouding tot het overige ligchaam merkelijk grooter is dan bij volwassenen. Bij dwergen, gelijk de Azteken werkelijk zijn, daar zij, althans de knaap, nagenoeg volwassen zijnde, niet langer zijn dan kinderen van 7 tot 8 jaren, is men gewoon een betrekkelijk groot hoofd te zien. Hier daarentegen is het geheele hoofd in verhouding tot het overige ligchaam betrekkelijk veel kleiner, dan bij volwassen menschen van eene buitengewone ligchaamslengte het geval is.

Bij gewone kinderen, die in ligchaamslengte met maximo gelijk staan, kan men aannemen, dat de grootste omtrek van het hoofd, gemeten om de kin en de kruin, tot de geheele ligchaamslengte staat, als 1:2, bij maximo vond ik deze verhouding 1: 2,8. De verhouding tusschen den dwarsen omtrek van het hoofd, gemeten boven de wenkbraauwen, over het bovendeel der ooren naar het achterhoofd, en de ligchaamslengte, bedraagt bij kinderen van gelijke grootte 1: 2,5; bij maximo 1: 3,2.

Wanneer men nu let op de kleinheid van dit hoofd, en den kleinen omvang der de hersenen bevattende schedelholte, die daarvan het gevolg is, dan kan het niet verwonderen, dat de Azteken, wat hunne verstandelijke ontwikkeling betreft, met kinderen van een of anderhalfjaar kunnen vergeleken worden. De omvang hunner hersenen kan ter naauwernood zoo groot zijn, als bij kinderen van dien leeftijd.

Echter houd ik mij overtuigd, dat zij, althans de knaap, door eene gepaste en zorgvuldige leiding wel vatbaar zijn voor eenen hoogeren trap van ontwikkeling hunner verstandelijke vermogens,