Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/814

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
384
EEN PROTEST.

tuurkennis, in het oog van velen, nog in zeker opzigt eene zwarte wetenschap. Men heeft sints langen tijd gemeend,—en hoewel, met de verbreiding der natuurkennis, dit denkbeeld al minder en minder algemeen wordt, heerscht het onder allerlei vormen toch nog bij velen—dat het onderzoek der natuurwetten den mensch van God afleidde. De schrijver van het boven aangehaalde stuk schijnt ook van dit gevoelen te zijn; zijne woorden althans zijn op vele plaatsen zeer geschikt om den lezer in den waan te brengen, dat een in God geloovend, op God vertrouwend natuuronderzoeker een weezen met twee aangezigten is. Al dadelijk na zijne boven overgenomen meesterlijke expositie, in een adem, laat hij er op volgen: "Gij mist er de Godheid in," en iets verder heet het: "Waar de natuuronderzoeker zich op God gaat beroepen, daar houdt hij op te verklaren, te begrijpen, dat is het verband tusschen oorzaken en gevolgen open te leggen."

Wij willen dit stukje niet te uitgebreid doen worden, hetgeen het geval zou moeten zijn, als wij ons protest tegen deze en dergelijke zinsneden, of liever tegen de denkbeelden, die zij bij de lezers moeten doen ontstaan, hier gingen motiveren. Het zal genoeg zijn, als het voorgaande den lezer opwekt om, door een oplettend nagaan van hetgeen de schrijver uit de natuurwetenschap mededeelt, voor zich zelven uit te maken, in hoever hetgeen hij over die wetenschap zegt, vertrouwen verdient. Wij bepalen ons te eer daarbij, omdat het Album der Natuur steeds verre wil blijven van alle polemiek en dien ten gevolge ook van kritiek zich dient te onthouden. Wat dit opstelletje aan zijdelingsche kritiek behelst, moge aangemerkt worden, niet als doel, maar als middel om, met eenige hoop op goeden uitslag en toch in weinig woorden, eene opvatting te bestrijden, welke, indien zij gegrond was, een onuitwischbare smet zou werpen op de natuurwetenschap, op hare beoefenaars, en vooral niet het minst op hen, die haar met al hunne magt trachten te verspreiden en te populariseren. Is dit een strijd, welnu, het is er een pro aris et focis, een, waarvan de vredelievendste zich niet altijd onthouden kan noch mag.

Ln.