Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/82

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 70 —

dels hangen in groote, wel bijna eene Ned. el lange trossen tusschen den voet der talrijke gevederde bladen neder, hebben de grootte eener pruim, en bestaan uit een vezelig, vlezig zaadhulsel van eenen zoeten smaak rondom eenen rolronden steen. In Valencia worden de dadels wel rijp, maar zijn toch minder zoet dan in Afrika. Men kweekt de dadelpalmen in Spanje dan ook haast meer om hun loof dan om hunne vruchten. De verbleekte palmenbladen toch hebben eenen goudachtigen glans, en zijn zoowel in Spanje als in Frankrijk en Italië zeer gezocht bij processiën op Palmzondag. Om ze goed bleek te krijgen, worden de bladen te zamengebonden en zoo met koorden vastgehouden; op deze afzigtelijke wijze ziet men hier vele der schoonste palmen misvormd. Jaarlijks worden er geheele scheepsladingen van dit palmenloof, als ook de dadels zelve, in menigte uitgevoerd. Deze boomen worden hier eenige eeuwen oud en bereiken dikwijls eene hoogte van 40—60 voeten. Hun hout is zeer vast en kan als werkhout dienen. De door den dorren grond verspreide wortelvezels hebben niet zelden de dikte van een arm.

De kleine waaijerpalm of dwergpalm (Chamaerops humilis), palmito in het Spaansch geheeten, wordt niet gekweekt, maar komt overal in de aan de Middellandsche zee gelegene oorden in het wild voor; inzonderheid in Neder-Andalusië, waar hij tusschen Sevilla en Ecija geheele vierkante mijlen overdekt. Deze heeft geene eetbare vruchten, maar zijne waaijervormige bladen dienen tot allerlei vlechtwerk, en de jonge bladen, hoewel eenigzins hard, worden door het volk gaarne als salade gegeten. De stam blijft laag, ja valt meest in het geheel niet in het oog, zoodat een exemplaar van meer dan 20 voeten hoog in den plantentuin te Valencia als eene groote zeldzaamheid beschouwd wordt.