Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/88

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 76 —

en wie onzer lezers valt dit niet wel eens te beurt?—behoeft men slechts op een gunstig tijdstip een geschikt standpunt te kiezen, om zich in de waarneming van dit verschijnsel te verlustigen.

Onder de bijzondere regenbogen, waarvan in genoemd stukje sprake was, is er ook een, waartoe niet ieder zoo ligt gelegenheid vindt om dien te zien, omdat het verschijnsel slechts op enkele gunstig gelegene plaatsen en onder bijzondere omstandigheden kan worden waargenomen, zoodat het ook slechts zelden gezien wordt en slechts weinige natuurkundigen, op grond van eigene waarnemingen, er gewag van maken. Het is namelijk de boog, die soms bij stil water aan den oever der zee of van eene uitgestrekte watervlakte zich vertoont, wanneer niet alleen door de zon, maar ook door haar beeld in de spiegelende watervlakte een regenboog wordt gevormd, zoodat er onder gunstige omstandigheden niet alleen twee bogen, maar ook twee nevenbogen gevormd worden, die beide elkander in den horizon snijden.

De gelegenheid, die ik voor eenigen tijd had om zoodanige waarneming te doen, noopt mij den lezers van dit Album de beschrijving daarvan mede te deelen, zoodanig als ik die op denzelfden avond der waarneming nederschreef. Ik voeg er een en ander bij, naar aanleiding van 't geen ik later over vroegere waarnemingen van zoodanige verschijnsels vond opgeteekend, of ter nadere verklaring noodig gerekend kan worden, in het vertrouwen dat zulks ten minste voor vele lezers niet ongevallig zal zijn.

In den avond van den 6den Julij des jaars 1854 bevond ik mij te Bierum, een dorp in het noordelijkst gedeelte van de provincie Groningen, op een kwartier uur afstand van den breeden mond der Eems. Het was een heerlijke avond, en, om mij door een ruim zeegezigt te verlustigen en de frissche zeelucht in te ademen, wandelde ik naar Hoog-Watum, eene plaats, die onmiddellijk aan den dijk ligt. De lucht, die in het Noord-Westen eenige wolkjes bevatte, liet het schijnsel der zon meestal onbelemmerd door. In het Zuiden hingen echter zware tot in het Z.W. en Z.O. zich uitstrekkende regenwolken, die weldra den geheelen zuidelijken hemel met een digt wolkenfloers bedekten, dat langza-