Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/891

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
75
WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

nesten van drie verschillende vogelsoorten, namelijk in die van Oriolus nigripennis, Xylobucco scolopaceus en Ixos ashanteus. Uren lang wacht het koekoekwijfje in de nabijheid van het uitgekozen nest op het oogenblik dat dit door het broeijende wijfje verlaten wordt. Snel verbrijzelt en verslindt zij dan het daarin liggende ei, en haast zich dan om haar eigen ei, dat dikwijls reeds eenige uren lang in de nabijheid gelegen heeft, er voor in de plaats te leggen.

Behalve sommige Valken, zijn het vooral de koekoekachtige vogelen, het meest echter Glareola, door welke de sprinkhanen 't hevigst vervolgd en verdelgd worden. G. praticola zag jules verreaux in ontelbare menigte in Zuid-Afrika de sprinkhanenzwermen volgen; in de vlugt verslindt de vogel snel het groote insekt, welks vertering zoo spoedig plaats heeft, dat na hoogstens 10 minuten het door het naauwe darmkanaal als uitgeperste dier als volkomene epidermis uit den anus wordt geloosd. Tallooze massa's van zulke insekten kunnen alzoo in ongeloofelijk korten tijd vernield worden.

Een Afrikaansche Wurger (Collurio Smithii), wiens hoofdvoedsel uit insekten bestaat, versmaadt echter noch reptilen, noch kleine vogels, welke beide hij veelmalen, nadat hij zijn honger gestild heeft, aan een dorren tak pleegt op te hangen. Dit geschiedt op eene zeer kunstige wijze, door middel van een fijn, elastisch plantje, dat aan de prooi wordt vastgemaakt, en welks andere einde de vogel zeer vast aan den tak weet te hechten. Hetzelfde instinct is aan Lanius collaris eigen, gelijk verreaux dikwijls gelegenheid had waar te nemen. De "Fiskaal" verstaat er zich op, om kleine vogeltjes en reptilen op te hangen, en wel zoo, dat de knoop altijd den hals van het slagtoffer zamensnoert.

D. L. 
 

Joh. Müller, Ueber die Fische, welche Töne von sich geben und die Entstehung dieser Töne. (Nach einem in der Akademie der Wissenschaften zu Berlin am 10. Januar 1856 gehaltenen Vortrag.) Archiv für Anatomie und Physiol. 1857.

"De visschen zijn stom, d.i. zij hebben geene stem, want noch longen, noch luchtpijp of strottenhoofd worden bij hen gevonden." Dat zijn de woorden van aristoteles (De Animal. Hist. Lib. IV, c. 6), wiens opmerkingen over de levens-eigenschappen en het maaksel der dieren dikwerf meer vertrouwen verdienen dan de beschrijving der nieuweren. Aristoteles voegt er echter bij, dat sommige visschen geluiden voortbrengen, en hij geeft de