onderzoek zijn bevat in een werk, dat, onder bovenstaanden titel, met vier platen, voor eenige weken in het licht is verschenen. Zij komen ons merkwaardig genoeg voor om zijnen hoofdinhoud kortelijk aan onze lezers mede te deelen.
Na eene beknopte geschiedkundige inleiding geeft de schrijver eerst eene beschrijving van het maaksel der voorste rugwervels, vooral van de tweede, die den merkwaardigen springveertoestel bezit, welke trouwens door joh. müller reeds bij andere Siluroiden is aangewezen. Vervolgens gaat hij over tot eene beschrijving der buikholte, die in twee deelen gescheiden is, welke hij cavitas hyper-oesophagea en cavitas hypo-oesophagea noemt. Daarop beschrijft hij uitvoerig de hersenen, die zich door geen enkel wezenlijk kenmerk van die der overige Siluroïden onderscheiden; even als bij dezen in het algemeen, zijn de kleine hersenen zeer groot en overdekken de lobi optici.
De voor het elektrische orgaan bestemde zenuw ontspringt niet, zooals geoffroy st. hilaire beweerd had, uit de hersenen, maar, gelijk reeds vroeger door pacini was aangetoond, uit het ruggemerg. Men zoude haar als derde ruggemergszenuw kunnen aanduiden, doch B. meent, dat het juister is haar te beschouwen als een nieuw tusschen de tweede en derde ruggemergszenuw ingeschoven element. Zij bezit alleen een voorsten (motorischen) wortel. Schijnbaar hangt zij te zamen met een tamelijk groot ganglion, maar naauwkeurig onderzoek leert, dat dit ganglion in werkelijkheid aan andere ruggemergszenuwen behoort en dat de elektrische zenuw er vrij doorheen gaat.
Het maaksel dezer zenuw is zoodanig, dat men tot hiertoe daarvan vergeefs een tweede voorbeeld zoude trachten aan te wijzen. De geheele zenuw is tamelijk dik, daar zij ongeveer 2 millim. in doorsnede heeft, maar 9⁄10 van deze dikte worden ingenomen door een vaatrijk neurileem, zonder primitiefbuizen. Daar binnen is een doorschijnende vaatlooze streng bevat, die schijnbaar een centraalkanaal bezit, waarvoor het ook vroeger door marcusen gehouden is; maar b, ontdekte dat dit de eenige primitief buis is, welke nog het meest herinnert aan diegene, welke in elk Pacinisch ligchaampje is bevat. Deze primitiefbuis heeft eene dikte van 1⁄45 millim., en bevat een zeer duidelijken as-cylinder. Zij verdeelt zich, met het omgevend omhulsel, eerst in eenige weinige, vervolgens in een groot aantal takken, die, zich al meer en meer splitsende, zich in het elektrisch orgaan verbreiden.
Wat den oorsprong dezer zenuw uit het ruggemerg aanbelangt, zoo