Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/1008

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
88
ALBUM DER NATUUR. — WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

Natte velden bij Milaan  18,1.
Noordzee, 60 Eng. mijlen van Yarmouth   3,3
Bosch te Chamouny  2,8.
Meer van Lucern   1,4

Ln. 
 

Stereoscopische maanphotographien. Naar een berigt van prof. müller, te Freiburg (Poggendorfs Annalen, CVII, bl. 660), dat ook voor ons land gemakkelijk kan bevestigd worden door ieder, die weet wat stereoskopie is en door eene loupe kan zien, zijn de gewoonlijk onder dezen naam in den handel voorkomende plaatjes photographien niet van de maan, maar van eenen bol, beschilderd om ongeveer op de maan te gelijken.

Ln. 
 

Diathermaniteit der gassen. Pouillet heeft reeds voor lang de betrekkelijk hoogere temperatuur der onderste luchtlagen toegeschreven aan de absorptie der donkere warmte, die uit de aarde straalt, door deze lagen. Melloni meende echter gevonden te hebben, dat eene luchtlaag van vijf tot zes meters dikte geen waarneembaar absorberend vermogen voor de warmte bezit. De hypothese van pouillet was derhalve nog niet feitelijk bewezen. Dit is thans echter geschied door j. tijndal, die, door eene gepaste wijziging in den voor deze proeven bestemden toestel aan te brengen, bevonden heeft, dat dit absorberend vermogen reeds van eene gaskolom van betrekkelijk geringe hoogte (hij bezigde eene 4 voet lange buis) kan worden aangetoond. Behalve op atmospherische lucht beeft hij ook geëxperimenteerd op zuurstof, waterstof, stikstof, koolzuur, olievormend gas, lichtgas, ammoniak, alsmede op de dampen van ether, alkohol, water, zwavelkoolstof enz. Hij heeft bevonden, dat elk gas zijn eigen graad van diathermaniteit heeft en dat deze voor verschillende gassen zelfs zeer uiteenloopend kan zijn. Zoo b.v. verschilt de diathermaniteit van het lichtgas van die van zuurstof of stikstof bijna even veel als de diathermaniteit van aluin van die van eenig ander vast ligchaam, waardoor de warmte het gemakkelijkst heen gaat. (Bibl. univ. Arch. des se. phys. 1859 No. 19 p. 232).

Hg.