ting, als een wezen, welks uiterlijk het beeld is van de onrust en de bewegingen in zijn binnenste, en dat in zijn geslacht dien vorm door alle eeuwen handhaaft.
Planten en dieren staan gewis voor een groot deel onder de magt der stoffen, waaruit zij zich vormen, en van de algemeene wetten der onbewerktuigde natuur.
Gelijk de wolken zich zamenpakken en verdeden tot de grilligste vormen, gelijk het water door de koude aan onze vensterruiten tot bloemen kristalliseert, zoo vormt de plant hare cellen tot rijen en groepen, zoo weeft de spin haar regelmatig netwerk, zoo bearbeidt de bij hare zeshoekige woningen, zoo beweegt zich het bloed door onze aderen en vormt nieuwe weefsels tot instandhouding van ons ligchaam, alles zonder bewustzijn en onder de magt der noodzakelijkheid.
Maar langzaam ontwikkelt zich het leven der natuur van de wezenlooze, werktuigelijke bewegingen der anorganische stoffen, tot de individuele bewegingen, tot het zelf-leven in plant en dier als tot eene hoogere vrijheid.
Hoe duidelijk echter de natuurdrift in de plantaardige en dierlijke verschijnselen zigtbaar is, hoezeer wij ook haar wezen als eene individuele zucht naar zelfbehoud en voortplanting in alle organische schepselen kunnen bepalen, wij kunnen dat wezen in het afgetrokkene niet vatten, noch het door dieper onderzoek tot eene natuurkracht terugbrengen. Gesteld ook, dat dit ons gelukte, wie zou de geweldige gevolgen van zulk eene ontdekking kunnen voorzien? Wisten wij de bron des levens te vatten, te ontleden, dan ware de steen der wijzen gevonden en de hoogste magt over de natuur in onze hand. Gelukkig misschien voor de rust der wereld, dat het geheim des levens vooralsnog ondoordringbaar blijft.
Maar wanneer wij van de natuur buiten ons tot de diepte van ons eigen hart inkeerende, ook daar de natuurdrift wedervinden, die zoo luide spreekt in het leven van plant en dier, die de polsader is der gansche stoffelijke wereld, gelukkig dan voor onze eigene rust, wanneer die erkenning de eerste schrede is tot onze losmaking van de boeijen der stof; wanneer de mensch als heer der natuur ook heer is van zijne hartstogten, en daardoor nader komt tot de vrijheid van een hooger leven.