Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/245

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
219
DE MOEDERLIEFDE IN DE NATUUR.

overpeinst, twijfelen, of er een bijbel der natuur zij, die zeker door den Schepper zelven geschreven is, en waarvan de grondtekst nog even zuiver en ongeschonden door Hem wordt bewaard en in stand gehouden, als hij eens uit zijne hand te voorschijn trad?

En zouden dan juist deze laatste verhevene zinsneden in het boek der natuur, zouden deze alleen een vervalschte tekst zijn? Zouden wij in het ingeschapen gevoel van eenen hoogeren zedelijken aanleg in den mensch, die hier nimmer tot volkomene rijpheid kan gedijen, een leugen moeten erkennen? Heeft de Schepper dan in ons een bedriegelijk schijnbeeld ingeplant, hetgeen ons wijst naar hoogere oorden van zedelijke volmaking, die niet bestaan? Of zoude Hij ons hier den beker der onsterfelijkheid en volmaking aan den mond hebben gezet, om, wanneer wij dien met de lippen hebben geproefd, hem voor altijd van om terug te trekken, wanneer wij dien wenschen te genieten? Neen! waar zoo de natuur spreekt, kan voor den leugen geene plaats zijn.

Zeer juist is de uitspraak van den voortreffelijken herder: "of de Schepper vergiste zich met het doel, hetgeen Hij ons voorstelde en met de organisatie, die Hij tot bereiking hiervan zoo kunstig te zamenvoegde, of dit doel gaat over ons tegenwoordig aanzijn heen, en de aarde is slechts eene plaats van overgang, eene school ter voorbereiding"[1] . Wel vraagt tollens met nadruk:

Zeg, wanneer de Schepper daalde

En der knielende aarde vroeg,

Waar hij schoonst zijn beeld in maalde,

Wat zijn afdruk zuiverst droeg;

Zeg, wat kon het uitgelezen,

Dat hem de aarde toonen dorst,

Wat toch, dan een moeder wezen,

Met een zuigling aan haar borst?

Maar hoe treffend ook uitgedrukt, noem ik dat niet het ware, het verhevenste beeld eener moeder, wat zij met de dieren gemeen heeft.

Neen, te dikwijls was ik de onbemerkte stille getuige van een hooger schouwspel, als ik eene voortreffelijke moeder soms met opgetogenheid gadesloeg, wanneer zij, van alle zijden omringd door haar kroost, dat met open oor en oog naar hare gesprekken luisterde, de zaden strooide van kennis, van deugd en godsvrucht, als zij het zedelijk

  1. Ideën zur Philos. d. Gesch., 1 B., p. 183.