Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/277

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
251
DE VULKAAN VAN ANTUCO IN CHILI.

lieden van Antuco verwierf zij mij het minder welkome aanzien, dat onder bijgeloovige menschen dengenen ten deel valt, van wien men het er voor houdt, dat hij magt bezit over dingen, die een gewoon sterveling liefst ontwijkt. Het duurde na mijne terugkomst in het dorp verscheidene dagen eer mijne bekenden weder den vroegeren vertrouwelijken toon aannamen, en belagchelijk genoeg was het toen zelfs een landman, na eene lange zijne vrees voor mij verradende inleiding en het aanbieden van eenige hoenders als offer, mij ten slotte verzocht om eenige dagen droog weder, ten einde zijn oogst binnen te halen.

Voor den Chileno is trouwens de vulkaan, niet minder dan voor den koperkleurigen wilde, een voorwerp van bijgeloovigen schrik. Ofschoon een Christen en trotsch van het te zijn, plaatst de inwoner van zuidelijk Chili in de vulkanen den zetel van het onderaardsche geestenrijk. De daarin rollende donder verkondigt hem, naar zijne meening, den aantogt der vijandelijke Indianen, en de arme landlieden brengen hunne have en huisgezin naar ontoegankelijke oorden, wanneer zij de stem dezer helsche magten hooren. De Indiaan wijst aan den nukkigen geest, dien hij Pillan noemt, de vulkanen als woonplaats aan, en menigeen meent, dat de krater de ingang is tot de wereld aan gene zijde des grafs. Voert hem een rooftogt langs zulk eenen berg, dan houdt hij op en keert zich ernstig naar den zwarten kegel, om onder een zacht gemurmel aan den dreigenden bewoner der onderwereld het een of andere van zijne beste bezittingen ten offer te brengen; en dikwerf bemerkt men dat de Indianen, zelfs wanneer zij zich op veiligen afstand bevinden, toch ter verzoening den tabaksdamp naar den vulkaan toe blazen. Dondert het echter op eene ongewoon hevige wijze in het binnenste des bergs, stijgen dikke wolken uit den krater op, dan staakt de Indiaan zijnen togt en keert terug. Zijne godheid is op hem vertoornd en een wis verderf dreigt den halstarrigen die deze waarschuwing in den wind slaat.

Wanneer volken, die op eenen nooit rustigen bodem en in het gezigt van talrijke vulkanen geboren zijn, zulk een bijgeloof koesteren, dan is dit een bewijs van de grootschheid der verschijnselen, die zelfs de verbeelding van den stompen wilde bezig houden en waarvoor geene gewoonte hem onverschillig maakt."

Hg.