Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/315

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
287
DE VESUVIUS EN ZIJNE GESCHIEDENIS.

puttelijke bron van onderzoek en verrukking voor den natuuronderzoeker maken, komen vooral in de conglomeraatbeddingen der Somma voor; zij zijn dus van ouden oorsprong, en als zij thans nog als bommen uit den Vesuvius worden uitgeworpen, dan zien wij het mineraalblok steeds met eene korst van nieuwe lava omgeven, en blijkt het ons, dat het slechts een uit de conglomeraten afkomstig, op nieuw uitgeworpen blok is. De mineralen vertoonen hunne afkomst uit gangen in kalkrotsen met eene aan zekerheid grenzende klaarheid, en wij kunnen ze gerust beschouwen als de overblijfselen der gangen, welke aan de vulkanische kracht bij hare eerste uiting tot uitweg dienden. In hoeverre de heete dampen tot vervorming dier mineralen hebben gewerkt, is een punt van langdurig onderzoek, maar zeker is het, dat de mineralen grootendeels voorhanden waren, vóórdat de vulkanische werkzaamheid zich vertoonde, en dat zij door hare tegenstelling tegen de vulkanische producten ten duidelijkste de voortreffelijkheid van de langzame, rustige werkingen der natuur aantoonen boven de uitwerkselen van plotselinge omzetting en vernieling.

Daarmede is echter niet gezegd, dat wij ook niet in de vorming der lava den rijkdom en de grootheid der natuur zouden terugvinden. Niet alleen biedt ons deze stof zelve een rijk veld van onderzoek, eene groote menigte van verscheidenheden aan, wanneer wij ze nu met prachtige ijzer- en koperverbindingen omgeven betooverde grotten zien vormen te midden der verwoesting, dan weder in de diepte tot een mengsel zien gestold, dat een zoo schoonen als nuttigen bouwsteen oplevert. Maar vooral wanneer na verloop van jaren en eeuwen de rustelooze natuurkrachten de massa onder den invloed van het schier onmerkbaar doorsijpelende water hebben vervormd, wanneer alle holten en kloven der lava met de schoonste kristallen van allerlei aard zijn opgevuld, dan bewijst ons de lava, dat alle verwoesting en vernietiging slechts schijnbaar is, en dat overal het leven uit den dood verrijst.