Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/384

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
354
DE BOSSCHEN EN HUN INVLOED OP DEN

Wanneer de wouden eenen invloed bezitten op het klimaat, dan zal zich die vooral moeten openbaren in de temperatuur der streek, in de zoogenaamde hydrometeoren, d.i. de verschijnselen van regen en vocht, en in de winden.

Wat de temperatuur betreft, iedereen weet, dat op een heeten zomerdag het koel is in het woud in vergelijking van de hitte, die op het veld heerscht. De oorzaak daarvan is ligt nategaan. In het bosch beschijnen de zonnestralen niet den grond, maar de toppen der boomen. Deze nu laten vooreerst niet alle warmte door, en ten anderen worden zij ook op verre na niet zoo sterk verwarmd als de bodem onder gelijke omstandigheden, omdat er aan de geheele oppervlakte der bladeren voortdurend vocht verdampt, hetgeen een aanzienlijk deel der warmte tot die verdamping verbruikt. Des nachts daarentegen is de lucht in het bosch warmer dan daar buiten, omdat de warmte, die uit den grond wordt uitgestraald, en bij eenen helderen hemel in het vrije veld verloren gaat, door het loofdak als door eene wolk wordt teruggekaatst.

Het bosch zal dus te weeg brengen, dat de luchtmassa daarbinnen in den zomer aan minder groote afwisselingen bij dag en nacht onderhevig is; of echter de gemiddelde zomertemperatuur daardoor veranderd zal worden, laat zich uit het gezegde niet uitmaken, en dit punt mag nog onbeslist heeten, aangezien wij geene opzettelijke vergelijkende waarnemingen daaromtrent bezitten.

In den winter zal de boschgrond niet zooveel warmte door uitstraling verliezen als het open veld, en dit te meer niet, daar hij gewoonlijk met loof, mos en andere plantendeelen bedekt is, die als slechte warmtegeleiders bekend zijn. Dientengevolge blijft de najaarswarmte in het bosch langer dan daarbuiten bewaard. Daarentegen ontbeert de boschgrond de verwarming door onmiddellijke bestraling der zou. Waarschijnlijk weegt echter dit laatste niet tegen het eerste op, daar de bouwgrond des winters gewoonlijk meer warmte door uitstraling verliest, dan hij van de zon ontvangt.

Wanneer eenmaal door de winterkoude het verschil tusschen het bosch en daarbuiten vereffend is, dan blijft de koude in het bosch veel langer aanhouden, aangezien de verwarmende voorjaarszon daarin