Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/394

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
364
DE BOSSCHEN EN HUN INVLOED OP DEN

Doch het zijn niet zoo zeer de bosschen van Duitschland en Frankrijk, als wel die van Nederland zelf, waarop onze aandacht gevestigd moet zijn. Want ook ten onzent kan het kleed, waarmede de grond getooid wordt, grooter werkingen voortbrengen dan men vermoeden zou. Immers, wie waarborgt ons, dat ook niet in Nederland de grenzen van warmte en koude, de mate van regen en dauw gewijzigd zullen worden, wanneer onze kale heidevlakten en veenen weder als vroeger met woudboomen bevolkt zullen zijn? Kan het ook bij ons niet gebeuren, dat de nachtvorsten minder nadeel aan onze vruchtboomen zullen toebrengen, wanneer het land boschrijker wordt, gelijk dit in het Schwarzwald gebleken is?

Wat meer is, zijn er ook in Nederland geene gronden, die even als de Alpen in Frankrijk alleen door beplanting met houtgewas bewaard kunnen blijven? Waarlijk, de treurige ervaring, die men in het zuiden van Frankrijk heeft opgedaan, kan ons tot een waarschuwend voorbeeld strekken.

Ons vaderland, dat, zooals boven opgemerkt is, voor 1000 jaren nog op bijna alle hoogere gronden met digte wouden bedekt was, vertoonde in het begin dezer eeuw in de plaats daarvan kale veenen en heiden, afgewisseld met zandverstuivingen, die meer en meer de vruchtbare streken met verwoesting bedreigden. De duinenrij aan de westkust van ons land, onze natuurlijke zeedijken, die weleer aan de landzijde zoo digt begroeid waren, dat men van Voorhout tot Haarlem komen kon van den eenen boom op den anderen overklimmende, zij zijn thans kale heuvels, waarvan het losse zand steeds landwaarts in wordt voortgerold en langzaam de daarachter liggende akkers overstuiven zal.

En waardoor is al dat hout verdwenen? Niet omdat de grond minder vruchtbaar is geworden, maar omdat de mensch door verkeerde handelwijzen den opgroei van het hout heeft belet.

Men leze hierover het laatste opstel van staring's jongste werk: «Voormaals en thans," en men zal zien, dat,—al mogen ook boschbranden en het veelvuldiger wegkappen van hoog hout, ten gevolge der vermeerderde behoefte, aanvankelijk de hoeveelheid zwaar geboomte verminderd hebben,—de hoofdoorzaak van het verdwijnen der bos-