Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/466

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
48
WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

bekende soort is. De Emeu, die over Nieuw-Holland verbreid is, maar niet in het noordelijkste deel daarvan schijnt voor te komen, behoort tot een ander geslacht (Dromajus). De verbreidingsstreek der Kasuarissen wordt derhalve omschreven als eene langwerpige, gebogene figuur, die zich van het noordeinde van Sumatra over Nieuw-Guinea naar Birara uitstrekt.

Uit hetzelfde oord der wereld vernemen wij het berigt eener andere zeldzamere zoölogische ontdekking. Het Nieuw-Hollandsche nieuwsblad Melbourn Argus (zie dit berigt overgenomen in petermann's Mittheilungen 1858, I p. 43) vermeldt onder de ontdekkingen, die de heer blandowski op zijne laatste expeditie naar de benedenste Murray gemaakt heeft, eene slang, die daar (voorzeker ten onregte) eene variëteit van Boa constrictor genoemd wordt. Deze slang zoude twee kleine pootjes hebben, die wel weinig ontwikkeld zijn, maar toch het dier in staat stellen tegen de gladste boomen op te kruipen, daar het de pootjes in de spleten der schors plaatst. Nadere, naauwkeurige berigten zullen echter eerst kunnen uitmaken, in hoeverre deze zoogenaamde pootjes verschillen van de bij de geslachten Boa en Python reeds lang bekende overblijfselen van achterste ledematen of calcaria.

Hg. 
 

Wijze waarop de reukzenuwen eindigen.—Dr. max. schulze heeft onlangs omtrent dit onderwerp onderzoekingen bekend gemaakt, die voor de kennis van het reukzintuig niet onbelangrijk schijnen. De slotsom van schulze's verhandeling komt hierop neder. Men kan met volkomene zekerheid zeggen, dat de varikeuse vezelcellen, welke tusschen de epitheliumcellen der regio olfactoria liggen, de peripherische einden vormen van de reukzenuw. Deze cellen zijn de elementen van het reukzintuig, die voor de gewaarwording dienen, en mogen alzoo "reukcellen" worden genoemd (welke naam door eckhard ten onregte aan de epitheliumcellen is toegekend).—Men meent nu—beter althans dan tot dusver—te kunnen verklaren, hoe een reukstroom oogenblikkelijk eene gewaarwording kan te weeg brengen, wat vroeger nóg meer een raadsel was, toen men meende te moeten aannemen, dat de reukstoffen eerst door de epitheliumcellen in de diepte van het slijmvlies moesten doordringen, om tot de reukzenuwen te geraken. Intusschen is 't nog geheel onbekend, hoe de haartjes en staafjes aan de vrije einden der vezelcellen werken, hoe hare taak — het te weeg brengen van de opwekkende werking der reukstoffen op de zenuwvezels—vervullen. Het bekende feit, dat slechts eene bewogene reuklucht gewaarwordingen voortbrengt, schijnt aan te toonen, dat welligt bewegingen van de hier voorkomende trilharen en hunne analoga daarbij in het spel zijn. (Monatschrift d. Berl. Akad. 1856. Nov.;—Schm. Jahrb. 1857, no. 5.)

A.Cn.