Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/475

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

 

 

Verschijnselen bij de ontleding van Hydrocarburen door de elektriciteit. — De bekende ontdekker van de stratificatiën in het elektrische licht, quet, heeft aan de Academie des Sciences eenige merkwaardige uitkomsten medegedeeld, door hem bij de ontleding van koolwaterstof en andere zelfstandigheden verkregen (Comptes rendus XLVI. 19). Zoo als reeds voor lang bekend was, wordt hydrogenium bicarbonatum door de werking van daardoor heenslaande elektrische vonken in zijne bestanddeelen ontleed. Ook quet nam dit waar, toen hij de vonken van een z.g. Ruhmkorf-apparaat tusschen twee koperen bolletjes liet overgaan, die op geschikten afstand van elkaar gesteld waren in eene horizontaal geplaatste glazen buis, met zuiver dubbel-koolwaterstof gevuld. Daarbij zag hij de vrijwordende kool zich juist op de tegenover elkaar staande deelen der bolletjes en nergens anders aanzetten, daar eerst zwarte vlekjes en vervolgens verhoogingen vormend, die bij het voortzetten der proef al meer en meer kegelvormig aangroeiden, totdat zij eindelijk elkander raakten, quet drukt er bijzonder op, dat die kool zich niet aan een, maar aan beide elektroden gelijktijdig ontwikkelde en zegt, dat hem dit verschijnsel (hetgeen hij, vreemd genoeg, un phénomène de polarité noemt) nieuw toeschijnt. Hij meent, dat het iets analoogs is met hetgeen men bij de ontleding van water door wrijvings-elektriciteit, met behulp der z.g. wollaston-elektroden, waarneemt. In één adem voegt hij er evenwel eene zeer natuurlijke verklaring bij, die al het nieuwe in het verschijnsel wegneemt. De stroomen, die de vonken voortbrengen, hebben, zegt hij, eene steeds afwisselende rigting. Dit nu strijdt regtstreeks met de naauwkeurige proefnemingen van poggendorff, die gezien heeft, dat zoodra in de keten van den geïnduceerden stroom des Ruhmkorff-apparaats op eenige plaats eene afbreking bestaat, niet de beide noodzakelijk in afwisselende rigting opgewekte stroomen, maar slechts één dier beide in werking treedt. Wie ooit de vonken van zulk een toestel, vooral die in verdunde lucht, met eenige oplettendheid heeft gadegeslagen, weet ook hoe scherp daarbij het verschil tusschen de lichtverschijnselen aan de positieve en negatieve elektroden te voorschijn treedt en is dus overtuigd, dat daarbij aan geene stroomen in afwisselende rigting kan gedacht worden. Men zou dus bijna geneigd zijn om in het Quetsche verschijnsel meer opmerkelijks te zien, dan er, als men zijne verklaring aanneemt, in overblijven kan. Er is evenwel nog eene derde mogelijkheid. Quet heeft misschien, op het