Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/477

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
59
WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

punt gelegen opening, zoo vóór het te onderzoeken ligchaam op eene spil geplaatst, dat bij een zekeren stand der schijf een bundel lichtstralen door die opening heen het ligchaam treffen, terwijl, als de schijf een halven slag is omgedraaid, een daarvoor geplaatste waarnemer door diezelfde opening het ligchaam zien kan. Doet men nu die schijf met eene snelheid van b.v. 300 omwentelingen per seconde draaijen, dan verloopt er niet meer dan, 1600 seconde tusschen de blootstelling aan het licht en de beschouwing, en door meer dan twee openingen in de schijf aan te brengen, of door het aantal onwentelingen per seconde te vermeerderen, laat zich die tijd nog gemakkelijk tot 13000 tot 110000 seconde verkorten.

Eenige der belangrijkste uitkomsten, door becquerel met dezen toestel verkregen, willen wij hier opteekenen:

1) Als het licht, en vooral de meest breekbare stralen, zekere ligchamen heeft getroffen, dan zenden deze lichtstralen uit van eene gewoonlijk grootere golflengte dan die waardoor zij getroffen zijn. De intensiteit van dit licht neemt in het eerst zeer snel, later langzamer af en wordt nul na eenen tijd, die voor verschillende ligchamen van eene zeer kleine breuk eener seconde tot eenige uren kan verschillen.

2) Deze eigenschap der ligchamen hangt af van eene bijzondere schikking hunner deelen, zonder in regtstreeksche betrekking te staan tot hunnen kristalvorm.

3) Er bestaat geen het minste verband tusschen den duur der lichtuitstraling, de intensiteit en de breekbaarheid van het uitgestraalde licht. Het is mogelijk, dat hetzelfde ligchaam licht van zeer verschillende tinten uitstrale, al naar het grootere of kleinere tijdsverloop tusschen de blootstelling aan het licht en de waarneming der phosphorescentie.

4) De tijd, dien de lichtstralen behoeven om de ligchamen lichtend te doen worden is bij sommige uiterst kort, daar eene elektrische vonk, die minder dan 1100000 seconde duurt, het verschijnsel der phosphorescentie kan voortbrengen. Om het maximum dier werking voort te brengen is echter een tijd voor de insolatie noodig, die afhangt van de intensiteit der werkende stralen en van de gevoeligheid der phosphorescerende stof.

5) Dit door een op deze wijze phosphorescerend ligchaam uitgestraalde licht is niet sterk genoeg om eenige zigtbare thermische werking voort te brengen; tot nog toe is het ook onmogelijk geweest om eenige chemische werking daarvan te verkrijgen.

6) Het verschijnsel, dat men fluorescentie heeft genoemd, verschilt waarschijnlijk van de phosphorescentie alleen door den zeer korten tijd, dat de fluorescerende ligchamen den indruk des lichts kunnen bewaren. Sommige dier ligchamen, vooral vele uraniumverbindingen, vertoonden in becquerel's