Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/547

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
19
PLANEET SATURNUS.

kowa bij Petersburg, alsmede door secchi, Directeur van het observatorium van het Collegio Romano te Rome, de meening uitgesproken dat de ringen van Saturnus langzamerhand in uitgebreidheid toenemen en wel naar de binnenzijde of den kant der planeet. Zij gronden hunne meening op naauwkeurige metingen en vergelijking daarvan met vroegere metingen en van deze onder elkander. Volgens de uitkomsten, die zij verkregen hebben, zoude die aangroeijing zoodanig zijn, dat na verloop van een paar eeuwen de binnenruimte geheel zoude zijn verdwenen en de ring met de oppervlakte der planeet in aanraking zoude komen. De hoogleeraar kaiser heeft echter op degelijke gronden dit gevoelen bestreden, althans overtuigend aangetoond, dat de vroeger gedane waarnemingen en verkregene uitkomsten niet van dien aard zijn, dat men er zulke bepaalde besluiten uit kan en mag opmaken. Hij heeft zijne beschouwingen medegedeeld aan de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, waaruit eene briefwisseling is ontstaan tusschen hem en struve, welke belangrijke briefwisseling, even als de eerstvermelde verhandeling van Prof. kaiser, en nog eene nadere toetsing van de metingen van secchi, zijn opgenomen in de verslagen en mededeelingen van genoemde Akademie.

Het kan wel niet anders, of bij eene verscheidenheid in vorm, zoodanig als wij die in Saturnus met zijne ringen in vergelijking van andere planeten opmerken, vragen wij verbaasd: wat toch kan tot zulk eene vreemdsoortige vorming aanleiding hebben gegeven; hoe is hier bij zoo groote verscheidenheid eenheid en overeenstemming te vinden? In den beginne schiep God hemel en aarde: zoo luidt het geschiedverhaal. En toen die geschapene stof als een uitgebreide nevelmassa, een chaos, waaruit eerlang de verschillende werelden zouden ontstaan, daarhenen zweefde, toen scheidden, bij de snel rondwentelende beweging van die uitgestrekte nevelmassa, die bij hare beweging den vorm eener afgeplatte lens aannam, zich deelen af, welke, met de overgeblevene massa, die zich in- het midden zamenhoopte, de zon, zich bleven voortbewegen en zoo de planeten vormden. En die afgescheiden stukken wentelden al voortbewegende eveneens om eene as, en ook van deze massa's, die zich tot bollen

2 *