Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/549

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
21
PLANEET SATURNUS

zon gekeerd en gedurende de andere helft het andere vlak. Volgens de waarnemingen van sommige sterrekundigen zouden er aanzienlijke verhevenheden of bergen op deze ringen worden gevonden.

Het is natuurlijk, dat, daar de as der planeet eene helling heeft op het vlak harer loopbaan, en de ring met den evenaar van Saturnus in hetzelfde vlak ligt, zoodat beurtelings de noordelijke en zuidelijke vlakte naar de zon zijn gekeerd, ook van de aarde nu eens de eene dan weder de andere zijde des rings zigtbaar moet wezen. En daar de planeet zich in 29 aardjaren om de zon beweegt, zoo moet in dien tijd eene geregelde afwisseling van alle standen des rings plaats hebben. Zoo zagen wij in den jare 1855 den ring van de noordzijde het meest geopend, in 1863 liggen wij in 't zelfde vlak met den ring en zal dus de ring zich als eene regte lijn voor ons vertoonen, en bij de geringe dikte, die hij heeft, voor ons onzigtbaar zijn; in den jare 1870 zal de ring weder op 't meest geopend zijn, doch nu van de zuidzijde, en in 1877 weder voor ons gezigt verdwijnen.

Om dit eenigzins aanschouwelijk voor te stellen kan Fig. 5 dienen, waarin de planeet is voorgesteld, zoo als zij met den ring zich in hare loopbaan door de verschillende teekens beweegt. De standen, die zij achtereenvolgens heeft, zijn uit het volgende tafeltje te zien en uit de figuur is ligtelijk op te maken, hoedanig de stand van den ring op genoemde tijdstippen is.

Tabel