Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/557

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
29
GROOTERE KOUDE VAN MIDDEN-EUROPA.

De zuidweste-wind bragt veel regen aan, maar zonder temperatuursverhooging, gelijk thans het geval is. Het klimaat in Zwitserland moest bovendien nog kouder worden door den invloed der wateren van de IJszee. Inderdaad, de IJszee had toen gemeenschap met de Oostzee en hierin dreven de van daar afkomstige ijsschotsen en ijsvelden. Ook bestond toen nog het kanaal tusschen Engeland en het vaste land niet, zoodat de warme wateren, die de golfstroom aanvoert, eene andere rigting namen.

Ziedaar zoovele oorzaken, welke eenen verkoelenden invloed op het klimaat moesten uitoefenen. Indien het noorden van Rusland slechts tweehonderd voeten beneden het tegenwoordig peil daalde, zoodat de IJszee op nieuw in gemeenschap kwam met de Oostzee, dan zoude alleen daardoor Europa een ruwer en kouder klimaat erlangen. Er zouden inderdaad slechts betrekkelijk kleine temperatuursveranderingen noodig zijn, om geheel Zwitserland weder met ijsvelden te overdekken. Indien jaren zooals die van 1815 en 1816 zich slechts gedurende een twintigtal jaren hadden opgevolgd, dan zouden de gletschers weder tot in de dalen zijn afgedaald. Volgens de berekeningen van verschillende geleerden, zoude eene vermindering der gemiddelde temperatuur van het jaar met eenige weinige graden de verschijnselen van het ijstijdperk op nieuw te voorschijn roepen. Toen de omstandigheden, welke de verkoeling van het klimaat hadden te weeg gebragt, veranderd waren; toen de brandende woestijnen van Afrika uit de zee verrezen waren en de IJszee door de zelfs thans nog voortgaande opheffing van noordelijk Rusland binnen hare tegenwoordige grenzen was teruggedrongen; toen eindelijk de golfstroom zijnen loop had genomen door de opening ontstaan door de vorming van het kanaal, toen moest Europa een warmer klimaat verkrijgen, een klimaat, dat sedert den tijd, waarop dit werelddeel door den mensch bewoond is geworden, slechts weinig verandering heeft ondergaan, (o. heer, Les Charbons feuilletés de Durnten et d'Utenach, Biblioth. univers. 1858, p. 337.)

Hg.