sneeuw zelve, werd een spoor ontdekt, dat zich voordeed als ware een fijne keten over de sneeuw getrokken. Dit spoor liep dwars over de sneeuw heen, van eenen der straks vermelde zich als zwarte strepen in de verte vertoonenden naakten rotswal naar eenen tegenoverliggenden. Het spoor vervolgende werden te midden der opeengestapelde steenblokken tallooze kleine kevers gevonden, behoorende tot eene zeer algemeen verspreide soort, Coccinella septempunctata[1]. Iets hooger op eindigde zulk een spoor midden in de sneeuw, en dewijl men aldaar ook talrijke dergelijke dieren bij elkander vond, zoo kon men er niet aan twijfelen, of de genoemde sporen in de sneeuw waren door deze kevers gemaakt, die, zonderling genoeg, op deze groote hoogte op een hunner zwerftogten betrapt waren.
De togt werd allengs moeijelijker. Men was genoodzaakt over de sneeuw voorwaarts te trekken en den vasteren, doch ongelijken rotsbodem te vermijden, uit hoofde der op de sleden geladen werktuigen, doch de muildieren weigerden aldra verdere dienst; zij stortten herhaaldelijk neder en eindelijk zag men zich genoodzaakt hen af te spannen en de sleden zelve naar boven te slepen.
Toen de nacht inviel werd halt gehouden en de tenten werden in de sneeuw opgeslagen. Wij bevonden ons toen op eene hoogte ongeveer gelijk aan die van den top des Montblancs. Allen verkwikten zich met eenen goeden maaltijd en sliepen met het vooruitzigt van den top zonder al te groote bezwaren te zullen bereiken. Inderdaad werd ook den volgenden morgen de togt met zeer fraai weder voortgezet. Doch later op den dag kwam een nevel op, die ons weldra geheel omhulde. Men hoorde in de verte een naderend onweder, en wij moesten ons haasten eene schuilplaats te zoeken. Deze was echter niet gemakkelijk te vinden. Ons gezelschap bevond zich midden in de sneeuw, blootgesteld aan al de woede des weders, en zocht daartegen beschutting door zich zijdelings naar de boven de sneeuw uitstekende rotsen te wenden. Ook dit was echter niet zonder gevaar. De ondervinding heeft namelijk geleerd, dat de onweders doorgaans zich op den grooten Ararat vormen en van daar naar den
- ↑ De ook bij ons te lande welbekende onze-lieveheers-beestjes.