Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/641

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
113
LICHTBEELDEN.

de uit de camera genomen plaat werkelijk reeds bestaat, maar nog alleen de aanwending van een te voorschijn roepend middel behoeft om zich als een zigtbaar beeld aan elks oog te vertoonen. Elk herinnert zich hierbij den grootsten triomf, dien de wetenschap ooit behaald heeft, de ontdekking van de planeet Neptunus, door adams en leverrier beiden nagenoeg te gelijkertijd in den geest gezien en aan het hemelgewelf aangewezen. Iets dergelijks heeft ook plaats gehad met de photographie. Een Engelschman, talbot, had de vroegere proeven zijner landgenooten wedgwood, H. davy en herschel weder opgevat. Hij ving hiermede aan in 1834, derhalve vijf jaren vóór dat de daguerreotypie bekend werd gemaakt, en juist op het tijdstip, toen hij zelf eene daarvan geheel verschillende photographische methode had uitgevonden, werd hij verrast door de mare, dat een Franschman hem het kind nog voor de geboorte ontroofd had.

Men stelle zich het onaangename gevoel voor, dat talbot, evenals eenige jaren later adams, bezielen moest, in den tusschentijd die er verliep tusschen de eerste aankondiging en de latere bekendmaking der handelwijze van daguerre door arago. Gelukkiger echter dan adams, voor wien slechts eene eenige planeet Neptunus denkbaar was, kon talbot nog hopen, dat de methode van daguerre van de zijne verschilde en dat hem derhalve nog een sprankje van den roem der nieuwe uitvinding zoude overblijven. En zoo was het inderdaad. Daguerre photographeerde op eene zilveren plaat, talbot daarentegen op papier. Dit kon door vernis of was halfdoorschijnend worden gemaakt, en zoo was de mogelijkheid gegeven om afdrukken te verkrijgen, waarin alle de gedeelten zich op hunne ware plaats bevonden.

Weinige maanden na de bekendwording der handelwijze van daguerre, gaf dan ook talbot openlijk berigt van de zijne, en daarmede opent zich inderdaad een nieuw tijdperk in de geschiedenis der photographie, waarvan de tegenwoordige toestand dezer kunst slechts de voortzetting is.

De talbotypie kwam met de daguerreotypie daarin overeen, dat in beiden de gevoelig gemaakte oppervlakte, waarop het lichtbeeld moest worden opgevangen iodzilver was, doch terwijl daguerre dit bereidde,

1859.
8