Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/66

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
46
OVER DE OPVOLGING EN ONTWIKKELING DER DIERLIJKE

voorwereld zou het daarentegen niet veel meer dan 1/5 van dat der zoogdieren zijn. Nog grooter is het verschil dier verhouding bij de ongewervelde dieren. Hieronder zijn van de uitgestorven soorten 2885 gelede dieren 13805 weekdieren en 4895 zoophyten (hoofdzakelijk Echinodermen en Polypen). In de tegenwoordige levende schepping is het aantal soorten der gelede dieren veel grooter, dan dat der weekdieren niet slechts maar dan dat van al de overige ongewervelde dieren, ja van het geheele dierenrijk. De in de tegenwoordige schepping zoo overwegende klasse van insekten, waarvan enkele orden hare soorten bij tienduizenden tellen, is onder de uitgestorvene dieren slechts door 1551 soorten vertegenwoordigd[1]. Al nemen wij nu ook aan, dat de verhoudingen tusschen de verschillende dierklassen in vroegere tijdperken van onze aarde afweken van de thans bestaande verhoudingen, hetgeen niemand, die zich met dergelijke onderzoekingen heeft bezig gehouden, ontkennen zal, toch mogen wij veilig veronderstellen, dat er andere redenen bestaan, die de overblijfsels van insekten onder de ongewervelde en van vogels onder de gewervelde dieren zoo schaarsch doen zijn, in verhouding tot de schelpdieren en visschen. Bijkans al de fossile overblijfsels van insekten (althans 14/15) behooren daarenboven tot de tertiaire periode. Het zou zeer onoordeelkundig zijn, zoo wij daaruit het besluit wilden afleiden van een gering aantal insekten in de vroegere tijdperken der geschiedenis onzer planeet, terwijl de oorzaken, waarom hunne overblijfsels betrekkelijk zoo zeldzaam bewaard bleven, niet moeijelijk zijn op te sporen. Eveneens missen wij onder de fossile lagere dieren alle sporen van Zeekwallen of Acalephen, die in de zeeën van den tegenwoordigen tijd zoo talrijk in soorten zijn.

Uit het gezegde vloeit van zelf voort, dat onze kennis van de vroegere dieren- en plantensoorten nog gebrekkig is, en uit den aard der zaak wel altijd onvolledig blijven zal. De vergelijking met de thans levende soorten moet daarom, wat de dieren betreft, vooral tot enkele

  1. Deze getallen vindt men in leonhard und bronn. Neues Jahrbuch für Mineralogie 1849. S. 123, en in h. bronn, Handbuch der Geschichte der Natur, III ter Bd. Stuttgart 1849.