Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/664

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
136
DE HONIGDAUW.

eenige dagen vormde zich over het ontstane cellige vlies een tweede donkerder vlies en in het inwendige van het dropje ontstond daarentegen een enkele draad, die eindelijk het vlies doorbrak en als een werkelijk gelede zwamdraad naar buiten te voorschijn trad."

Wij gelooven met dit een en ander de zaak genoeg toegelicht te hebben, om als slotsom te mogen aannemen, dat de honigdauw uit bladluizen ontstaat, zooals dit door den Heer harting t.a. pl. op zulk eene fraaije wijze nader bevestigd is; maar dat hij ook door eene uitzweeting der plant zelve veroorzaakt wordt en dikwijls als het begin van eenen ziekelijken toestand moet beschouwd worden, die zich later door velerlei zoogenaamde uitslagziekten[1] der plant, zigtbaar in onderscheidene zwammetjes (roest, meeldauw of het wit, het rood enz. enz) op de bladen en stengen openbaart.

 

 

NASCHRIFT OP HET VORIGE;

DOOR

P. HARTING.

 

 

De lezers van ons Album zullen het voorzeker den heer van hall dank weten, dat hij hun ook de keerzijde van den penning getoond heeft. De feiten, die hetzij voor den dierlijken, hetzij voor den plantaardigen oorsprong van den honigdauw pleiten, zijn thans uiteen gezet, het proces is behoorlijk geïnstrueerd en, daar het eene zaak betreft, waarover het oordeel toekomt aan elk, die een paar goede oogen en genoeg gezond verstand bezit om uit het waargenomene een juist besluit af te leiden, zoo noodigen wij alle onze lezers, die in het volgende jaargetijde in de gelegenheid mogten zijn het ontstaan en de vorming van den honigdauw gade te slaan, uit, ons hunne be-

  1. Verg. unger, die Exantheme der Pflanzen. Wien 1833.