Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/684

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
156
HET LEVEN EN WERKEN VAN LINNAEUS.

Systema naturae ongetwijfeld den eersten rang in, wanneer wij op de tiende en twaalfde uitgave letten, waarvan de eerstgenoemde in 1758, de laatste in 1766 en 1767 te Stockholm het licht zag. De uitgebreide natuurlijke historie van Dr. m. houttuyn (volgens het samenstel van linnaeus), die in drie afdeelingen, te zamen 37 deelen, van 1761 tot 1785, te Amsterdam het licht zag, is naar de tiende en twaalfde uitgave van dit werk ingerigt. Wij hebben reeds van de eerste uitgave van het Systema naturae boven gesproken. Het werk bestond toen uit drie groote tafels in folio, met eenvoudige opnoeming der geslachten en, bij het dierenrijk, eene beknopte bijvoeging der hoofdkenmerken. Deze uitgaaf werd buiten ons vaderland weinig bekend, en is bij ons slechts in weinige boekverzamelingen aan te treffen. Van de overige elf uitgaven, die gedurende het leven van linnaeus het licht zagen, zijn er slechts vier, die als oorspronkelijke moeten beschouwd worden en door hem zelven bezorgd werden, terwijl de overigen nadrukken zijn. Het zijn de tweede (1740), de zesde (1748), en de reeds genoemde tiende en twaalfde uitgaven. In deze laatste uitgaven vindt men eene lijst van al de aan linnaeus bekende soorten met korte kenmerken, met aanhaling der schrijvers, die ze reeds vermeld hadden, en met bijvoeging der benamingen, waaronder ze bij hen voorkomen. Het is vooral de twaalfde uitgave, die daardoor eene blijvende waarde heeft. Wel heeft, na den dood van linnaeus, j.f. gmelin, prof. in de Chemie te Göttingen, eene dertiende vermeerderde uitgave van het Systema naturae bezorgd (Lipsiae 1788—1793), waarin het dierenrijk, 'tgeen in de 12de twee matige boekdeelen in 8°. besloeg, nu zes deelen inneemt, maar de weinige kritiek, met welke hij zijne bijvoegsels uit allerlei schrijvers opnam, ontneemt aan dezen arbeid die klassieke waarde, welke de twaalfde uitgave, door linnaeus bezorgd, bezit, die men als de laatste regtmatige beschouwen moet. Welk een reuzenarbeid het was om al de bekende soorten van dieren, planten en delfstoffen in een enkel werk te omvatten, zal elk gereedelijk beseffen, die zich eenigermate met beschrijvende natuurkennis heeft bezig gehouden. Thans ziet men de naturalisten, niet alleen in mineralogen, botanisten en zoölogen gescheiden, maar eene enkele klasse van het dierenrijk vordert reeds de inspanning van alle krachten en de onverdeelde werkzaamheid