Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/709

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
181
OVER KOMETEN DACHT EN SCHREEF.

spoor van kometen werd opgemerkt, dit liet men, gelijk zich denken laat, geheel buiten de rekening.

Het was dan ook zeer natuurlijk, dat de groote komeet in het laatst van 1618 de menschen niet alleen met het voorgevoel van naderende rampen vervulde, maar dat ook latere geschiedschrijvers in het bijzonder opgaven, van welke rampen die komeet de voorbode geweest was. Zoo zegt onder anderen de beroemde historieschrijver du thou van deze komeet: "Wie zal van deze komeet niet gelooven, dat zij voorbode geweest is van groote rampen. Op haar toch is binnen drie maanden de voor geheel Europa en in inzonderheid voor Duitschland treurige dood van den keizer matthias gevolgd, door wiens dood de vrede in het rijk vernietigd en Duitschland met vreeselijke rampen en een verderfelijken oorlog overstroomd is, waaronder het nog zucht."[1] Onze vaderlandsche geschiedschrijver johan van den sande, van deze komeet melding makende, teekent er bij aan: Een gewisse voorbode van de navolgende veranderingen, oorlogh ende Miserien in Bohemen ende 't gansche Roomsche Rijk, die noch niet ophouden."[2] Gerard brandt verhaalt, dat velen meenden, dat men dese staertstar in den aenvang der Dortsche Synode siende schynen, reden hadt om te duchten, dat ze ook een afbeelding was van dese Synode: vresende dat deselve soo wel als de staertster, een staert van swaerigheden en onheilen sou naer sich slepen."[3]

Hij zegt vervolgens, hoe verscheidene van de treffelijkste verstanden dier eeuw hunne pennen scherpten om over de natuur, de plaats, de gedaante, den loop en de uitwerking en beduidenis van deze komeet hunne inzigten publiek te maken. Hij noemt onder dezen ook het werkje van onzen mulerius. De geleerde Leidsche sterrekundige willebrordus snellius vreesde ook van deze komeet inzonderheid eene hoogst schadelijke werking. "Omdat Saturnus met syn vyandelijke straelen haeren opgang ontmoette en haer met synen quaedaerdigen aerdt besmette; daarom ducht ik", zegt hij "dat het schynen deser

  1. j.a. thuani, historiarum sui temporis t, III, p. 877.
  2. Nederlandsche Historie, beschreven door johan van den sande, dienende voor continuatie van de Historie van everhard van reyd. Leeuwarden 1650, bl. 82.
  3. Gerard brandt, Historie der Reformatie, 2de deel, bl. 971.