Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/803

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
275
ALEXANDER VON HUMBOLDT.

een onverwacht teeken van aandenken en liefdevolle gezindheid van u ontvang, hernieuwt in mij een vrolijk bewustzijn, eene oude overtuiging. Daar, waar de bron der kennis helder vloeit, worden ook de uitingen des gevoels eene behoefte voor ons geestelijk bestaan. Door de stille magt dezer overtuiging gedreven, bied ik u aan, wat op alle trappen van het leven en deszelfs veelvuldige teleurstellingen in den mensch het menschelijkste is, de uitdrukking van diep gevoelden dank."

Eindelijk was de tijd gekomen, waarin humboldt zijn lang gevoed plan volvoeren en de resultaten van zijn lang voortgezet onderzoek in één groot tafereel aan het publiek kon voorstellen. In het jaar 1845 verscheen het eerste deel van den Kosmos. In de voorrede van dat werk laat hij zich over het doel en plan van deze groote onderneming aldus uit: "Ik geef op den laten avond van een zeer bewogen leven aan het Duitsche publiek een werk over, welks beeld in onbepaalde omtrekken mij bijna eene halve eeuw lang voor den geest zweefde. Onder velerlei gemoedsstemmingen heb ik dit werk voor onuitvoerbaar gehouden, en ben, nadat ik het had opgegeven, welligt onvoorzigtig tot hetzelve teruggekeerd. Ik wijd het mijnen tijdgenooten met de beschroomdheid, die een regtvaardig wantrouwen op mijne krachten mij moet ingeven. Ik tracht te vergeten, dat langverwachte schriften gewoonlijk minder verschooning te verwachten hebben.

"Bij vrije voordragt heb ik in Frankrijk en Duitschland niets van mijne voorlezingen schriftelijk opgeteekend. Ook de kopiën, die door de vlijt van opmerkzame toehoorders ontstaan zijn, bleven mij onbekend en werden daarom ook bij het nu verschijnende werk in het geheel niet gebruikt. Met uitzondering van eenige bladzijden van het eerste deel, is alles door mij in de jaren 1843—1844 voor het eerst ter neer geschreven. Waar de tegenwoordige toestand van waarneming en van de meeningen daarover geschilderd moet worden, wint, geloof ik, deze schildering aan eenheid, frischheid en innerlijk leven, als zij aan een bepaald tijdstip is vast geknoopt. De voorlezingen en de Kosmos hebben dus niets met elkander gemeen, dan eenigermate de opvolging der onderwerpen, die daarin worden behandeld."