Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/825

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
297
HERDER.

delijkheid, zekere vermenging van licht en donker, met één woord, iets schemerachtigs, dat het vermoeden opwekte van gebrek aan grondige kennis. Ik zal niet staande houden, dat herder het uitgestrekt gebied van wetenschap, waarop hij zich bewoog, volkomen beheerschte. Hoe zou dit ook mogelijk zijn geweest bij zulk een grootschen aanleg van studie? Dit alléén wil ik doen uitkomen, dat hij een diep en levendig besef had van de innige verwantschap van godgeleerdheid, natuurkunde en geschiedenis, eene krachtige overtuiging van de organische eenheid der menschelijke wetenschap.

De toepassing der bewegingsleer op psychologie, ofschoon van nieuwere dagteekening, zweefde herder voor den geest, en het kan ons dus niet bevreemden, dat hij geen behagen kon vinden in kants Kritiek, welke hij, waarschijnlijk met het oog op baco's beeldspraak, vergeleek met het spinneweb in den bijenkorf. Over 't geheel was hij een verklaarde vijand van de toepassing der metaphysiek op de theologie, en poogde door leer en voorbeeld de studie der organische natuur algemeen ingang te verschaffen, waarom hij die met zijne Bijbelstudie en Bijbelkritiek verbond. Eene oplettende lezing der Evangelische Schriften leert het ons, dat de leer van het Christendom telkens wordt opgehelderd door voorbeelden, ontleend aan het leven van planten en dieren, en dat een zuiver natuurgevoel het onderwijs van den Zaligmaker verlevendigde en het naauw verband aantoonde van natuur- en godsdienstkennis, gelijk ook God zich op dezelfde wijze openbaart in den Bijbel, als in het organisch leven, zoodat de God der natuur geen ander is, dan de God van het Evangelie.

Herders Ideën zijn eene belangrijke bijdrage tot die leer der éénheid van Gods openbaring, toegepast op de geschiedenis der menschheid. Als proeve eener wijsbegeerte der geschiedenis, of liever, als schets eener wetenschappelijke behandeling der geschiedkunde, omvat zij het organisch geheel der wetenschap.

Zij begint met de aarde, als deel van het planetenstelsel en als woonplaats van den mensch, beschouwt hare planten en dieren met den mensch vergeleken, des menschen gestalte, ligchaamsbouw, zintuigen, aanleg, vermogens, krachten, bestemming, zijne betrekking tot de aarde en hare bewoners; het planten- en dierenrijk, den invloed