Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/951

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
31
WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

Pander leidt daaruit af, dat deze landjes toebehoord hebben aan visschen, die op eenen merkelijk lageren trap van organisatie stonden dan het groote meerendeel der heden ten dage levende visschen, daar zij noch een beenig geraamte, noch schubben bezaten. Hij heeft daaruit eene nieuwe orde gevormd, waaraan hij den naam van Conodentes heeft gegeven, en deze vervolgens weder, overeenkomstig het maaksel der tanden, in een aantal familiën, geslachten en soorten verdeeld.

Het tweede gedeelte van het werk van pander bevat nog de beschrijving van de fossile overblijfselen van geschubde haringvormige visschen uit het bovenste Silurische stelsel en bovendien de mededeeling van vele andere voor den paleontoloog en den geognost belangrijke feiten.

Hg.
 

Over de afstamming van het tamme paard en van zijne rassen.—Hierover heeft fitzinger eene uitvoerige voordragt gehouden in de vergadering der Kais. Akademie der Wissensch., van 15 Julij 1858. Daarin heeft hij getracht aan te toonen, dat alle de zoo talrijke rassen van paarden kunnen worden teruggebragt tot vijf stamsoorten:

) het naakte paard (Equus nudus);

2) het oostersche paard of de Tarpan, waarvoor bij den naam van Equus caballus behoudt;

3) het ligte paard (Equus velox):

A) het zware paard (Equus robustus); en

5) het dwergpaard of de Koomnah (Equus nanus).

Hg.
 

Het meten van den brekingsaanwijzer voor vloeistoffen. - De heer pichot heeft aan de Académie des Sciences (Compt. rend. XVIII, pag. 120) eene vermeerdering medegedeeld van de voor 5 jaar door felix bernard aangegeven manier om dien aanwijzer te bepalen, die op het volgende nederkomt. Op eene alhidade is een bakje met genoegzaam volkomen evenwijdige glazen wanden geplaatst; de afstand tusschen die wanden is vooraf met de grootste naauwkeurigheid bepaald. Een kijker staat daarvoor en een fijn streepje (vizier) daarachter, dal door eene mikrometerschroef met verdeelden kop, in een vlak, regthoekig op de optische as van den kijker, kan bewogen worden; waarbij tegelijk de grootte dier verplaatsing tot op 0,001 m.m. kan worden gemeten. Het bakje wordt zóó op de alhidade gesteld, dat wanneer deze op 0 slaat, het beeld der vizierstreep met het snijpunt der kruisdraden in den kijker zamenvalt; met andere woorden, dat de gezigtslijn juist loodregt staat op de wanden van dit bakje. Daarna wordt de alhidade om een bepaalden hoek, van 10° b.v., verplaatst en de ruimte gemeten, die de vizierstreep doorloopen moet om weder in het middenpunt van het veld des kijkers te verschijnen. Daarna