Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/969

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.


 

Invloed der warmte op de planten.—Tot hiertoe is het onder de plantenphysiologen algemeen aangenomen, dat de snelheid van den groei der planten in regtstreeksche verhouding staat tot de hoeveelheid warmte, die zij ontvangen.

Vilmorin heeft nu aan de Fransche Akademie eenige waarnemingen medegedeeld, waaruit schijnt te blijken, dat er planten zijn, waarop een hoogere warmtegraad weinig of geenen invloed zoude uitoefenen.

Hij kweekte namelijk in eene broeikast planten van tarwe en van haver, en bevond, dat, in weerwil der veel hoogere warmte, deze planten geen dag vroeger tot rijpheid kwamen dan dagelijks in de open lucht groeijende planten. (Compt. rendus XLVlIl, p. 587).

Hg.
 

De komeet van donati in het zuidelijk halfrond. Liais heeft te Rio Janeiro eene reeks van waarnemingen gedaan op deze komeet. Toen zij zich in het zuidelijk halfrond vertoonde, bevond zij zich reeds op eenen vrij grooten afstand van de zon en was zij derhalve geenszins een zoo schitterend hemelverschijnsel, als wij, bewoners der noordelijke gematigde luchtstreek, haar gezien hebben. Toen liais haar op den 21 October het eerst waarnam, had de staart nagenoeg eene lengte van 12°, doch deze verminderde voortdurend tot op den 3—6 December, toen de staart geheel verdwenen was. Den 8 December scheen zich een nieuwe kleine kegelvormige staart te vormen, maar ook daarvan was den 10 niets meer te zien. Met den kijker heeft hij de komeet kunnen volgen tot op den 23 Januarij, toen hij haar voor het laatst zag. Uit zijne hoekmetingen leidt liais af, dat het volume der komeet door het verdwijnen van den staart tusschen den 3 en 6 December niet verminderd, maar eer iets vermeerderd is.

Ook hij heeft gevonden, dat een gedeelte van het licht der komeet gepolariseerd was. Een ander gedeelte, hetwelk onregelmatig werd teruggekaatst, even als dat van wolken, was niet gepolariseerd. Dit laatste nam veel spoediger af dan het eerste, waaruit liais besluit, dat de nevelachtige stof, die