Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/979

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
59
WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

tographisch beeld eener ziekelijke verandering der chorioïdea aan, bij eene een en een half-malige vergrooting. Ofschoon zulks er niet bij gevoegd is, mag men veilig aannemen, dat hiertoe van den oogspiegel gebruik zal zijn gemaakt. (Compt. rendus, XLVIII, p. 879.)

Hg. 
 

Over de physiologie der thymusklier heeft de heer friedleben uit Frankfort aan de Main onderzoekingen ingesteld, waarvan hij de resultaten aan de Academie des Sciences heeft medegedeeld. Wij nemen die resultaten, zoo als zij in het zittingsberigt van 18 April j.l. worden opgegeven, hier met eene enkele bekorting over.

Anatomie. 1. De thymus is eene klier zonder uitwendige uitlozingsbuis; hij is zamengesteld uit een oneindig aantal kwabjes, waarvan elk bestaat uit eene groep van gesloten follikels, die met elkander vereenigd zijn door zeer fijn bindweefsel. 2. De zenuwen van den thymus behooren alleen tot de vaten en zijn vertakkingen, afkomstig van de sympathische gangliën. 3. De normale thymus bezit geene vrije holligheden; wat men daarvoor gehouden heeft zijn slechts de afscheidingen tusschen de kwabjes (intersertions lobidaires). 4. De thymus bevat een afgescheiden vocht, t.w. een doorschijnend en helder vocht, waarin ontelbare ronde kerntjes, vermengd met eenige cellen, gesuspendeerd zijn. 5. De kerntjes gaan regtstreeks in de aderen van den thymus over. 6. De follikels vergaan aanhoudend, en worden aanhoudend weder herboren; de zoogenaamde concentrische ligchaampjes der klier zijn niets dan follikels gedurende hunne teruggaande metamorphose. 7. De thymus groeit van zijn embryonaal ontstaan af voortdurend tot aan de puberteit; maar van de geboorte des kinds af is zijn betrekkelijke groei geringer dan die des ligchaams. Gedurende den jeugdigen leeftijd (15—25 jaren) blijft die groei stilstaan; eerst in de laatste jaren van dit levenstijdperk begint zijn omvang te verminderen om vervolgens gedurende den mannelijken leeftijd eene snel voortgaande involutie te ondergaan. Later treft men den thymus slechts bij uitzondering aan, en dan slechts onder den vorm van vetweefsel.

Physiologie. 1. De thymus kan weggenomen worden zonder nadeel voorde algemeene gezondheid des diers. 2. De van thymus beroofde dieren nemen meer voedsel tot zich dan die dit orgaan nog bezitten. 3. De ligchaamsgroei der geopereerde dieren is absoluut grooter dan die van normale dieren; maar die groei is tevens in verhouding tot de hoeveelheid van het gebruikte voedsel minder dan bij de laatste. 4. De bloedbereiding is bij de geopereerde dieren versneld, het bloed rijker aan eiwit en water, het getal bloedligchaampjes absoluut grooter, dat der roode bloedligchaampjes absoluut kleiner, de uitscheiding van albuminaten versterkt, die van koolzuur verminderd, de water-