Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/990

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
70
ALBUM DER NATUUR.

Pettenkofers proefnemingen over de doordringbaarheid van metselsteenen en metselwerk.—Het bovenaangehaalde werk der Beijersche Akademie bevat nog twee andere verhandelingen van denzelfden schrijver. In de eerste worden verschillende ventilatie-inrigtingen besproken, in de tweede eene proeve van beantwoording geleverd van verschillende tot de luchtverversching betrekking hebbende vragen. De natuurlijke ventilatie, dat is die, welke men in elk bewoond vertrek zonder opzettelijk daartoe aangebragte inrigtingen, enkel door het temperatuur-verschil van de binnen- en buiten-lucht mag verwachten, wordt daarbij met alle uitvoerigheid, die zij verdient, behandeld en voor zoover dit den schrijver, zonder kennis der mechanica, mogelijk is, toegelicht. Tot nog toe nam men, opzettelijk of stilzwijgend, aan, dat die ventilatie plaats had uitsluitend door de toevallige reten van deuren en vensters. Pettenkofer heeft echter aangetoond, dat ook wanneer al die openingen in een vertrek zorgvuldig digtgeplakt zijn, er nog eene onder gunstige omstandigheden vrij aanzienlijke luchtwisseling daarin plaats kan hebben, door de gemetselde wanden heen. Om aan te toonen, dat deze waarlijk voor de lucht zeer doordringbaar zijn, beschrijft p, de volgende proefnemingen. Men bedekt vier der zes vlakken, die elken metselsteen begrenzen, met een harsmengsel, dat de poriën geheel verstopt, uit gewone hars bv. met zooveel was daaronder gesmolten, dat de hars daardoor hare broosheid geheel verliest en zich bij een betrekkelijk geringen warmtegraad over den steen laat verspreiden en daarop vast blijft hechten. Op de beide tegenover elkander staande vrij gebleven zijvlakken van den steen plaatst men nu op elk eene metalen plaat, die in het midden een buisje van omstreeks een centimeter middellijn draagt. Deze platen zijn even groot als de vlakken die zij bedekken, en worden met behulp van het zelfde harsmengsel aan de randen luchtdigt daarop bevestigd. Blaast men nu in het eene buisje, terwijl aan het andere een verlengstuk is vastgemaakt, dat onder water uitkomt, dan ziet men aan de veelvuldige luchtbellen, die in het water uit de buis opstijgen, dat de steen de lucht met veel meer gemak doorlaat, dan men dit aanvankelijk zou verwacht hebben. Een stuk mortel uit een oud gebouw, op dezelfde wijze toegerigt, vertoonde zich even doordringbaar voor lucht als de steen. Beide verliezen deze eigenschappen ten eenen male, zoodra zij genoegzaam bevochtigd zijn. Een stuk gemetselde muur, van ruim drie palm dikte en 45 [] palmen oppervlakte, vertoonde zich op dergelijke wijze zoo doordringbaar, dat men daardoor heen met den mond eene kaarsvlam kon uitblazen, wat met eene snelheid van 0,6 à 1 m.m. per sec. in de steenmassa overeenkomt. Dit muurstuk was hierbij beraapt, dat is met kalkmortel bedekt, op de vlakten waardoor heen geblazen werd. Hoe zou het zijn als het in plaats daarvan gewit, met een groot aantal