gering deel van de geheele menigte daarin ruimte genoeg vinden zou. Maar dat de natuur dezen maatregel tot veiligheid der jongen zoo slecht berekend zou hebben, dat slechts een gering deel van hen daarvan nut kon trekken, is in mijn oog niet waarschijnlijk, en ik ben daarom geneigd aan te nemen, dat men in de verschillende gevallen voor jongen aangezien heeft, hetgeen andere visschen waren. Het behoeven niet altijd visschen te zijn, die in levenswijs met Stegophilus overeenkomen. De jongen, die de gevangen Gillbakra, volgens berigt van den heer gibbs, uitspuwde, zullen wel niet zulke parasiten geweest zijn, daar zij op drie of vier honderd werden geschat. Maar daaruit volgt evenwel nog niet, dat het zijne jongen waren; de kleine visschen, die hij, toen hij uit het water opgetrokken werd, van zich gaf, kunnen wel zijne even ingeslokte prooi hebben uitgemaakt. Het algemeen volksgevoelen gaf aan den ooggetuigen van dit geval de verklaring aan de hand, die hij in zijn verhaal opnam; de gelijkheid der gewaande jongen bewijst niet veel, zoo als reeds uit het geval van den Stegophilus blijkt[1].
VERKLARING DER FIGUREN:
Fig. 1. Stegophilus insidiosus van ter zijde gezien.
Fig. 2. Kop van boven gezien.
Fig. 3. Kop van de onderzijde.
Al deze figuren zijn driemaal vergroot.
- ↑ Ik ontving eenmaal een aal met levende jongen, zoo als de visscher beweerde; die hem mij bragt. Het waren honderden van levende larven eener soort van mug (Corethra plumicornis meigen, afgeb. bij réaumur., Mem pour servir d l'Hist. des Ins. V, pl. 6, fig. 4—7 en bij slabber Natuurkundige Verlustigingen, Tab. III, IV) die in hel, door den visscher te gelijk met de huid opengesneden, darmkanaal wemelden. Vertaler.